Hoofdstuk 12
De verdraaiing van de koran
en het verlies van
vele delen ervan
Op pagina 131 van zijn boek, “ El-Sheaa and
correction”, erkent de hedendaagse moslimgeleerde, dr. Mosa-El-Mosawy
ruiterlijk:
“Zij die de verdraaiing van de koran aannemen, bevinden zich onder alle verschillende islamitische groeperingen, maar de meeste van hen zijn de Sjiietische geleerden.”
Verdraaiing van de koran is bij de gewone moslim een niet te voorstellen begrip, omdat de islamitische geleerden deze waarheid verbergen.
Uiteraard waren we niet tevreden met wat Dr. El-Mosawy reeds vermelde, maar we gingen terug naar de bekendste oude geleerden en naar de verwanten en metgezellen van Mohammed, om dit begrip betreffende de verdraaiing en het verlies van verscheidene delen van de koran te onderzoeken, omdat deze de betrouwbare mensen zijn wat betreft de geschiedenis en de ontwikkeling van de islam.
Na het onderzoeken van de getuigenissen van deze grote metgezellen was het antwoord positief. Zij verklaarden duidelijk dat verdraaiing en het verlies van grote fragmenten van de koran gebeurden. Laten we hun lezingen nauwkeurig onderzoeken om misleidde moslims de waarheid te laten zien zoals die werd geproclameerd door hun vertrouwde geestelijke leiders en geleerden. De bedrieglijke sluier moet verwijderd worden zodat mensen het ware gezicht van de koran kunnen zien.
Ibn Oemar al-Chattaab erkent nadrukkelijk:
“Laat niemand van u zeggen dat hij de volledige koran verworven heeft, want hoe weet hij dat het alles is? Veel van de koran is verloren gegaan, laat hem aldus zeggen: ‘Ik heb verworven wat beschikbaar is’”(Suyuti: Itqan, deel 3, pagina 72)
Aïsja (ook op pagina 72) voegt aan het verhaal van Ibn Oemar toe en zegt:
“Gedurende de tijd van de profeet telde het hoofdstuk van de Partijen tweehonderd verzen wanneer het gelezen werd. Toen Oethmaan de exemplaren van de koran redigeerde werden alleen de huidige (73 verzen) opgenomen”
Dezelfde bewering werd gedaan door Oebai ibn Ka’b, één van de grote metgezellen. Op pagina 72, deel 3, zegt de Suyuti:
“Deze beroemde metgezel vroeg één van de moslims: ‘Hoeveel verzen (heeft) het hoofdstuk van de Partijen (soera 33)?’ Hij zei: ´Tweeënzeventig of drieënzeventig verzen.’ Hij (Oebai) vertelde hem: ‘Het was bijna gelijk aan het hoofdstuk van de Koe (ongeveer 286 verzen) en omvatte het vers van de steniging.’ De man vroeg: ‘Wat is het vers van de steniging?’ Hij zei: ‘Als een oude man of een oude vrouw overspel pleegt, stenig ze dan tot de dood er op volgt.”’
Dit zelfde verhaal en dialoog dat plaats vond tussen de metgezel en één van de moslims is opgenomen door Ibn Hazm (Volume 8, deel 11, pag. 234, 235). Toen zei Ibn Hazm:
“Ali ibn abi Talib zei dat dit een betrouwbare keten van autoriteit heeft (De Zoetste [Al Mohalla] vol. 8)”
De Zamakh-shari citeerde het ook in zijn boek, ‘ al-Kash-Shaf’ (deel 3, pagina 518).
Dit zijn ontwijfelbare uitspraken gedaan door de pijlers van de islamitische godsdienst die Mohammeds uitspraken en biografie, “De Traditie” overleverden en die de koran interpreteerden; onder hen waren Ibn Oemar, Aïsja, Oebai ibn Ka’b en Ali ibn abi Talib. Ibn Oemar stelt dat een groot deel van de koran miste. Aïsja en Oebajj ibn Ka´b beweren dat grote hoeveelheden van het “hoofdstuk van de Partijen” verloren zijn gegaan. Ali bevestigt dat ook. Betreffende dit specifieke vers is het volgende incident genoteerd in “de Itqan” door Suyuti (deel 1, pagina 168):
“Tijdens de verzameling van de koran kwamen mensen naar Zaid ibn Thabit (met de verzen die ze onthouden hadden). Hij vermeed het registreren van welk vers dan ook tenzij twee mensen ervan getuigden. Het laatste vers van Berouw werd alleen gevonden bij Choezaima ibn Thabit. Zaid zei: ‘Beschrijf het, omdat de apostel van God het getuigenis van Choezaima gelijk maakt aan het getuigenis van twee mannen.’ Oemar kwam met het vers van de steniging, maar het werd niet opgeschreven omdat hij de enige getuige was.”
Men kan zich slechts verwonderen en zich afvragen: “Heeft Oemar een andere getuige nodig om met hem akkoord te gaan? Zou hij liegen tegenover God en de koran? Omwille daarvan zei Oemar nadien: “Ware het niet dat mensen zouden zeggen: ‘Oemar voegde toe aan het boek van God’, dan zou ik het vers van de steniging opgeschreven hebben” (deel 3, pagina 75 van de Itqan). Zie ook sjeik Kishk’s boek(deel 3, pagina 64). Een andere bekentenis gedaan door Aïsja:
“Onder de (verzen) die werden neergezonden, werd (het vers) van de tien borstvoedingen geabrogeerd en vervangen door een vers dat vraagt om vijf borstvoedingen. De apostel van God stierf en dit vers werd nog steeds als een deel van de koran gelezen. Dit werd verteld door Aboe Bakr en Oemar” (zie Suyuti’s qan, deel 3, pag. 62, 63).
Gebeurtenissen die hebben geleid tot het verlies van een aantal verzen
Een gedomesticeerd dier eet koranverzen op
In dit boek (Volume 8, deel II, pag. 235 en 236), zegt Ibn Hazm ronduit:
“De verzen van steniging en borstvoeding waren in het bezit van Aïsja in een exemplaar (van de koran). Toen Mohammed stierf en de mensen druk bezig waren met de voorbereidingen van de begrafenis kwam een gedomesticeerd dier en at het op”
Aïsja zelf verklaarde dat en zij wist precies wat zij bezat. Ook Mustafa Husayn die het boek “ al-Kash-shaf” van de Zamakh-Shari bewerkte en uitgaf, bevestigde dit feit op pagina 518 van deel 3. Hij zegt dat degenen die dit incident vertellen en zeiden dat een gedomesticeerd dier de verzen opat, betrouwbare mensen onder hen waren, namelijk: Abdallah ibn abi Bakr en Aïsja zelf. Dit zelfde verhaal wordt ook genoemd door Dar-Al-Qutni, al-Bazzar en al Tabarani, op gezag van Mohammed ibn Ishaak die het van Abdallah hoorde die het op zijn beurt weer van Aïsja zelf hoorde.
Professor Mustafa geeft aan dat dit niet uitsluit dat de abrogatie van deze verzen al plaatsgevonden had voordat het gedomesticeerde dier ze opat. Waarom wilde Oemar dan het vers van steniging in de koran laten registreren als het al was geabrogeerd? En waarom lazen de mensen de verzen van borstvoeding? En, als Mohammed stierf terwijl deze verzen nog steeds gereciteerd werden, wie abrogeerde ze? Abrogeerde het gedomesticeerde dier ze? Het is evident dat dit werkelijk gebeurde volgens het getuigenis van de metgezellen, moslimgeleerden en Aïsja zelf.
Andere zaken die verloren gingen, niet opgeschreven of veranderd werden
In deel drie, pag. 73, zegt de Suyuti:
“Hamida, de dochter van Abi Joenis, zei: ´Toen mijn vader 80 oud was, las hij in het exemplaar van Aïsja: “God en zijn engelen zegenen (letterlijk: bidden voor) de profeet: Oh u die geloven, zegen hem en degenen die in de eerste rijen bidden.” Toen zei ze: “Dat was vóór Oethmaan de koran exemplaren veranderde””
Op pagina 74 lezen we:
“Oemar zei tot Abdoel-Rahman ibn Oaf:: ‘Heeft u onder de verzen die wij ontvangen hebben de volgende uitspraak niet gevonden: “Streef zoals u eerst streefde?” Wij kunnen het niet meer vinden.’ Abdoel-Rahman ibn Oaf vertelde hem: ‘Dit vers is verwijderd, samen met de anderen die uit de koran verwijderd zijn.’”
Het is welbekend dat Abdoel-Raman ibn Oaf één van de grote metgezellen was en één van degenen die genomineerd waren voor het kalifaat.
Ook lezen we op dezelfde pagina (74 van deel 3) van “de Itqan”:
“Maslama al-Ansaar zei tot de metgezellen van Mohammed: ‘Vertel me over twee verzen die niet opgeschreven werden in de koran die Oethmaan verzamelde.’ Ze slaagden er niet in dat te doen. Maslama zei: ‘O gij die geloofde en immigreerde en vocht voor de zaak van God door uw bezittingen en uzelf op te offeren, u ontving de goede tijdingen omdat u succesvol bent. Tevens, degenen die hen bescherming gaven, hen bijstonden en hen verdedigden, tegen welke God zijn toorn (openbaarde), geen ziel weet wat hun beloning is voor wat zij deden.’”
Op de pagina’s 73 en 74 van deel 3 doet Suyuti voor ons verslag van alle opmerkingen die gedaan zijn door Mohammeds metgezellen over de niet bewaarde koranverzen die lezers niet hebben kunnen terugvinden in de koran die Oethmaan verzamelde en die nu nog in gebruik is. Het is de moeite waard om op te merken dat we alleen de verklaringen hebben geciteerd van de betrouwbaarste autoriteiten wier getuigenis zeer gewaardeerd wordt en geciteerd wordt door alle geleerden en studenten van de koran zoals Ali, Oethmaan, Aboe Bakr, Aïsja (Mohammeds vrouw), Ibn Mas’oed en Ibn Abbaas. In de context van het uitleggen van de koran worden deze geleerden altijd geciteerd om licht op de gebeurtenissen te werpen die plaatsvonden ten tijde van Mohammed. Niemand kon de principes van islam beter interpreteren dan deze geleerden dat konden.
Als we over het eerste deel van “al-Itqan” nadenken, geschreven door de Suyuti, lezen we (pag. 184):
“Malik zegt dat verscheidene verzen van soera 9 (het hoofdstuk van Berouw, At-Taubah) vanaf het begin zijn afgeschaft. Onder hen is:’In de naam van God de barmhartige, de genadige,’ omdat bewezen was dat de lengte van de soera van Berouw gelijk was aan de lengte van de soera van de Koe.”
Dit betekent dat dit hoofdstuk 157 verzen verloor. Ook (pag. 184) vertelt de Suyuti ons dat de woorden: “In de naam van God de barmhartige, de genadige” gevonden worden in het hoofdstuk van Berouw (soera At-Taubah) in het koranexemplaar dat eigendom was van Ibn Mas’oed dat Oethmaan in beslag nam en verbrande toen de huidige koran werd geredigeerd.
Niet alleen werden verzen terzijde geschoven, maar ook hele hoofdstukken werden in het Oethmaanse exemplaar afgeschaft dat alle moslims tegenwoordig in hun bezit hebben. De Suyuti en andere geleerden getuigen van het feit dat de koranexemplaren van zowel Oebajj als Ibn Mas’oed twee hoofdstukken hadden die “ al-Hafad” en “ al-Khal” werden genoemd. Beide hoofdstukken worden na het hoofdstuk “ al-Asr”(103) gelokaliseerd (zie de pagina’s182 en 183 van deel 1 van de gn).
Hij geeft ook aan dat het koranexemplaar van Abdallah ibn Mas’oed de hoofdstukken “ al-Hamd” en “ al-Mu´ withatan” (soera 113 en 114) mist. Op pagina 184 vertelt de Suyuti dat Oebajj ibn abi Ka’b in zijn koranexemplaar twee hoofdstukken vermelde die beginnen met: “O God, wij vragen om uw assistentie,” en “O God, U die wij aanbidden.” Deze zijn de twee hoofdstukken van “ al-Hafad” en “al-Khal”. Op pagina 185 verzekert de Suyuti ons op het gezag van de beroemdste metgezellen van de profeet dat Ali ibn abi Talib op de hoogte was van deze twee hoofdstukken. Oemar ibn al-Chattaab was gewend ze te lezen na zijn gebed. De Suyuti vermeldt ze in hun totaliteit op pagina 185. Ze zijn beschikbaar voor iedere Arabier die ze wil lezen. Vervolgens voegt de Suyuti toe dat de twee hoofdstukken ook gevonden worden in het koranexemplaar van Ibn Abbaas. Wat kunnen we nog meer zeggen na de getuigenissen gehoord te hebben van Ibn Abbaas, Oemar, Ali, ibn Mas’oed en Ibn abi Ka’b Talib? Het is evident dat de koran ooit deze hoofdstukken bevatte.
Als de lezer vraagt: Wat bedoelt u door te zeggen: ‘… het koranexemplaar van Ibn Abbaas, of ‘… het koranexemplaar van Ibn Mas’oed… Aïsja, etc.’? Waren er dan verschillende koranexemplaren?,’ dan zal ik ze geen antwoord geven, maar zal dat overlaten aan de moslimgeleerden en kroniekschrijvers aangezien wij onderzoeken hoe de verschillende exemplaren van de koran verbrand werden en er slechts één universeel exemplaar behouden werd.
Het verzamelen van de koran en het heftige conflict onder de geleerden en de metgezellen
Te midden van de grootste gebeurtenissen die plaatsvonden gedurende de regering van Oethmaan ibn Affaan, de derde kalief na Mohammed, is de gebeurtenis van het verzamelen van de koran. Het is gepast hier in het kort het verhaal te vermelden van de eerste verzameling van de koran die plaatsvond in de tijd van Aboe Bakr na de dood van Mohammed. Alle kroniekschrijvers, zonder uitzondering, hebben nooit de authenticiteit van deze gebeurtenis betwijfeld. (Zie ook “al-Itqan” of Suyuti, deel 1, pagina 165, Dr. Ahmed Shalabi, pagina 37 en 38, al-Boechari, deel 6, pagina 477). Wat vermeldt de Boechari in dit opzicht?
“Oemar zei tegen Aboe Bakr: ‘Ik stel voor dat u opdracht geeft tot het verzamelen van de koran.’ Aboe Bakr zei tot hem: ‘Hoe kan u iets doen wat Allah’s boodschapper niet deed.’ Toen aanvaarde Aboe Bakr zijn voorstel en ging naar Zaid en zei tot hem: ‘U bent een wijze jonge man en we hebben geen twijfels over u. Dus u moet de koranfragmenten zoeken en verzamelen.’ Zaid antwoordde: ‘Bij Allah, al zouden ze me bevelen één van de bergen te verplaatsen, het zou niet zwaarder voor mij zijn dan dit bevel om de koran te verzamelen.”’
De vraag die zich nu presenteert is waarom Mohammed geen bevelen gaf om de koran te verzamelen. Waarom stelde de engel Gabriël hem niet voor een dergelijke belangrijke taak uit te voeren om zo het meningsverschil, de ruzie en de strijd die zich verspreide onder de mensen, te vermijden? Hij had de strijd over de verzen en hoofdstukken van de koran die woedde onder de grote geleerden kunnen vermijden.
Ten tweede, waarom beschouwde Zaid de taak van het verzamelen van de koran als zwaarder dan het verplaatsen van een berg? Er is geen antwoord op de eerste vraag. Uiteraard, Gabriël werd verondersteld om aan Mohammed de opdracht te geven om de koran te verzamelen terwijl hij nog in leven was om zijn mensen voor de geschillen en de strijd te behoeden. Het antwoord op de tweede vraag is duidelijk omdat een groot aantal van de reciteerders en mensen die de koran uit hun hoofd kenden al omgekomen was in de oorlogen van afvalligen, in het bijzonder in de strijd van Yamama. Dus hoe kon Zaid de koran nauwgezet verzamelen? Een berg verplaatsen is inderdaad veel gemakkelijker, zoals hij al zei.
Wat gebeurde er nu in de tijd van Oethmaan? In zijn boek “The History of Islamic Law” (pagina 38), zegt Ahmad Shalabi het volgende:
“De koran werd verzameld en toevertrouwd aan Hafsa. Hij werd niet openbaar gemaakt onder de mensen tot het tijdperk van Oethmaan ibn Affaan aanbrak. Hoethaifa, één van Mohammeds metgezellen die in Armenië en Azerbeidjaan vocht, zei tot Oethmaan: ‘De moslims zijn het oneens over de (juiste) lezing van de koran en vechten onder elkaar.’ Oethmaan gebood Zaid ibn Thabit en de andere drie om de koran in één exemplaar te verzamelen. Nadat zij dat gedaan hadden, gaf Oethmaan het bevel om de overige koranexemplaren te verbranden die nog in handen waren van de metgezellen van Mohammed. Dat was in het jaar 25 H..”
Alle moslimgeleerden stemmen overeen -zoals Al-Boechari (deel 6, pagina 225), Suyuti in “al-Itqan” (deel 1, pagina 270), en Ibn Kathir in “The Beginning and the End” (deel 7, pagina 218) waar hij het volgde opmerkt:
“Oethmaan verbrande de overige exemplaren die in handen van de mensen waren omdat ze het oneens waren over de (correcte) lezing en elkaar bevochten. Toen men kwam om het exemplaar van Ibn Mas’oed te verbranden, vertelde hij hen: ‘Ik weet meer dan Zaid ibn Thabit (aan wie Oethmaan het bevel gaf de exemplaren van de koran te verzamelen).’ Oethmaan schreef Ibn Mas’oed met de vraag zijn exemplaar af te staan voor verbranding.”
Toen Ibn Mas’oed stelde dat hij meer kennis had dan Zaid was er niemand die hier vraagtekens bij zette omdat hij een zeer betrouwbare persoon was. In deel 7, op pagina 162 van zijn boek, “The Beginning and the End” vertelt Ibn Kathir over hem dat hij mensen in de koran en tradities onderwees. Sommigen dachten zelfs dat hij familie van Mohammed was omdat hij gemakkelijk toegang tot Mohammeds naaste kring had toen Zaid nog jong was. De Boechari verhaalt (deel 6, pagina 229) dat Mohammed zijn aanhangers aanmoedigde de koran van vier mensen te leren, onder hen was Ibn Mas’oed. Zaid werd niet genoemd. Niettemin, toen Oethmaan Zaid vroeg de koran te verzamelen, voegde hij niet Ibn Mas’oed toe aan de commissie. Een geleerde van zijn tijd, sjeik Kishk, merkt in zijn boek, “ Legal Opinions” (deel 1, pagina 102) op:
“De vier belangrijkste uitleggers zijn Ibn Abbaas, Ibn Mas’oed, Ali ibn Ali Talib en Oebajj ibn Kabal-Ansari.”
Dus Ibn Mas’oed is één van de belangrijkste uitleggers van de koran en Zaid ibn Thabit genoot niet hetzelfde aanzien als Ibn Mas’oed.
Het was algemeen bekend dat zowel Ibn Mas’oed als Ibn Ali Ka’b gewend was om de twee hoofdstukken ‘al Hafad’ en ‘al Khal’ te schrijven die nu verwijderd zijn uit de huidige koran die Zaid verzamelde. Ibn Mas’oed verklaart dat het hoofdstuk van ´de Lof’ en ‘al Mu’ withatan’ geen deel van de koran zijn (zie “al Itqan” door Suyuti, deel 1, pagina 221,222). Ondanks dat nam Zaid ze op.
Het was een vreemde zaak, dat Oethmaan het bevel gaf om de exemplaren van de metgezellen te verbranden. Als we hier vraagtekens bij zetten zullen we geneigd zijn te geloven dat deze exemplaren verschilden met het koranexemplaar dat Zaid bewerkte en samenstelde, anders zou Oethmaan ze niet verbrand hebben. Dit is niet de conclusie van de auteur, maar van vele grote moslimgeleerden waaronder zelf die van Ibrahim al-Abyari die zijn visie weergeeft in het boek, “ History of the qur´ an” (3 e druk, 1982, pag. 107). Hij stelt ronduit:
“Er waren ook andere koranexemplaren zoals het exemplaar van Abi Moesa al-Asjari, al-Maqdad ibn al-Aswad, en Salim de klant van Abi Hoethaifa. Er waren verschillen tussen deze exemplaren, verschillen die Hoethaifa bevestigde. Dat beangstigde Oethmaan en dus liet hij bevel uitgaan de korans te verzamelen omdat de Koefies het exemplaar van Ibn Mas’oed volgden; de Syriërs het exemplaar van Ibn abi Ka’b; de mensen uit Basra het exemplaar van Moesa al-Asj’ ari; de mensen uit Damaskus het exemplaar van Ibn Maqdad.
Op pagina 41 voegt hij toe:
“Ibn Qoetaiba zegt dat de verschillen tussen de recitaties van de verschillende koranexemplaren mogelijk ook de uitleg beïnvloeden.”
Op pagina 109 zegt hij ook:
“Toen Aboe Bakr en Oemar, Zaid ibn Thabit aanwezen om de koran samen te stellen was er al een eerdere compilatie van de koran gemaakt door een groep van de grootste metgezellen zoals Ali ibn abi Talib, Ibn Mas’oed en Ibn Abbaas en anderen”.
De moslim heeft het recht zich af te vragen waarom Aboe Bakr en Oemar de moeite namen dit te doen, terwijl Ibn Mas’oed en Ibn Abbaas die (volgens Mohammed) de meeste kennis van de koran hadden, dit al bewerkstelligd hadden. Waarom werden zij niet op zijn minst aan de commissie toegevoegd of verzocht om hun adviezen te geven?
Wat betreft het exemplaar van Ali ibn abi Talib, vertelt imam Khu´i ons in zijn boek, “ al-Bayan”(Pagina 222), het volgende:
“Het bestaan van imam Ali’s exemplaar is een zekere zaak. Alle geleerden erkennen dit en zeggen dat het toevoegingen bevat die in de huidige koran niet te vinden zijn. Deze toevoegingen zijn ondergebracht in het boek: ‘De openbaring van God voor de uitleg van het bedoelde (The Revelation of God for the Explanation of the Intended)’”
De imam Khu’i is één van de grootste geleerden onder de Sjiieten. Hij haalde zijn informatie uit het boek “ al-Ihtijaj” (“verontschuldiging”) van imam al-Tabari. ( Zie ook Dr. Musa, The Shi’ites and the Reformation, pag. 132,133)
Dr. Musa geeft ook aan:
“Onze geleerden en rechtsgeleerden concluderen uit een episode opgeschreven door de Tabari in het boek al-ihtijaj dat er een koranexemplaar samengesteld door imam Ali bestaat. Deze episode vertelt dat Ali aan Talha (één van Mohammeds familieleden en metgezellen) zei dat ieder vers dat God aan Mohammed gaf in zijn bezit is, door de apostel van God aan hem gedicteerd en geschreven door het schrift van zijn hand, samen met uit een uiteenzetting van ieder vers en alle wettige en onwettige (zaken).”
Dr. Musa vertelt ons dat ondanks het feit dat hij onder de leiding van imam al-Khu’i islam en jurisprudentie studeerde, hij over deze zaak betrokken was in een heftige discussie. Echter, we zullen dr. Musa vertellen dat alle Sjiieten en hun geleerden (waarvan er meer dan 150 miljoen verspreid zijn over alle islamitische landen) dit geloven. Zelfs sjeik Kishk die één van de Soennitische geleerden was, doet gelijksoortige verklaringen in zijn boek “ legal opinions”(deel 1, pagina 103). Hij zegt:
“Ali merkte op: ‘Vraag mij over het boek van God. Ik zweer bij God dat er geen vers is waarvan ik niet weet of het ’ s-nachts of op een ander tijdstip neergezonden was, of op een berg of op een vlakte.”’
Hij spreekt ook gelijkwaardige woorden over Ibn Mas’oed uit. Ondanks dat, werden Ali ibn Mas’oed en Ibn abi Ka’b gediskwalificeerd in het bijdragen aan de samenstelling van de koran en hun exemplaren werden genegeerd, hoewel ze samen met Ibn Abbaas de belangrijkste verklaarders van de koran waren.
Het is het koranexemplaar van Ali dat additioneel materiaal bevat dat in de huidige koran afwezig is en openbaringen van God insluit voor het verklaren van de voorgenomen bedoelingen. Dit is wat gebeurde in de loop van het samenstellen van de koran gedurende de tijd van Oethmaan ibn Affaan. Het is dus geen wonder dat Ibn Kathir nadrukkelijk vermeldt dat Mohammed ibn abi Bakr, de rechtvaardige, en broer van Aïsja, Mohammeds vrouw, met Ammar ibn Jasir, één van de beroemde metgezellen van Mohammed deelnam aan de moord op Oethmaan, herhaaldelijk zeggend: “U hebt Gods boek veranderd” (zie ook de Bidaya en de Nihaya, deel 7, pagina 185). Op pagina 166 vermeldt Ibn Kathir dat een groot aantal reciteerders van de koran, Oethmaan vervloekte en mensen aanmoedigde tegen hem in opstand te komen.
De vraag echter is: “Waarom deden de reciteerders van de koran dat en waarom zweerde Ibn Kathir dat Abi Bakr dit aan Oethmaan vertelde? Veranderde Oethmaan werkelijk de koranexemplaren zoals Hamida de dochter van Abi Joenis getuigde samen met de andere grote metgezellen die wij noemden? Inderdaad! Dat deed hij!
Het geschil onder de metgezellen en de zeven lezingen van de koran
Op autoriteit van alle geleerden vertelt de Suyuti ons dat de beroemdste metgezellen van de koran het oneens waren over het aantal hoofdstukken en de verzen van de koran. Ze waren het oneens over de volgorde van de hoofdstukken. Hij maakte een lijst voor ons van de volgorde van de hoofdstukken van de koranexemplaren van Ali en Ibn Mas’oed (zie al-itqan, deel 1, pagina 176 en 189). Hij vertelt ons dat het merendeel van de geleerden meende dat de volgorde van de koran het resultaat was van de mening van de metgezellen en dat onderling daarover verschilden. Al-Suyuti erkent op deze pagina dat zowel Ali als Ibn Mas’oed ieder hun eigen koranexemplaar in bezit had. Ook Oebajj ibn Ka’b bezat een eigen exemplaar.
Hij beoordeelde het geschil over het vers “In naam van God de barmhartige en genadevolle” als een opvallend voorbeeld van het geschil tussen de beroemdste metgezellen en de geleerden. Sommigen stelden dat dit geen vers van de koran was, dus vertelde Ibn Abbaas hen dat ze 114 verzen van de koran verwijderd hadden omdat dit 114 keer herhaald werd. De Zamakh-shari, die dit incident opschreef in de Kash-shaf (deel 1, pagina 24-26) stelt dat degenen die deze verzen ontkenden, Ibn Mas’oed zelf, Aboe Hanifa, Malik en alle reciteerders en rechtsgeleerden van Medina, Basra en Syrië waren.
Imam Malik zei: “Dit vers zou niet hardop of persoonlijk gelezen moeten worden want het is geen deel van de koran.” Sjeik Kishk is het in deze zaak met Zamakh-shari eens en bevestigt dat er een geschil was ontstaan tussen de grootste geleerden vanwege dit vers. Sommige beroemde geleerden zoals al-Qurtubi en Ibn Arabi hebben dezelfde mening als Malik, namelijk dat dit vers niet tot de koran behoort (zie “ legal Opinions” van de hedendaagse Egyptische geleerde sjeik Kishk, deel 9, pagina’s 41-47).
Uiteraard is dit vers terug te vinden in alle hoofdstukken van de koran, behalve in het hoofdstuk van het Berouw (soera 9). De reden hiervoor is een zeer belangrijke geschiedenis, die onthult dat de samenstelling van de koran en de volgorde van de hoofdstukken het product van menselijke inspanningen zijn in overeenstemming met het bevel van Oethmaan. In zijn “Itqan” (deel 1, pagina 172, 173) vertelt de Suyuti ons:
“Ibn Abbaas zei tot Oethmaan: ‘Wat heeft u er toe gezet het hoofdstuk van de Oorlogsbuit (Al-An´Faal) en het hoofdstuk van Berouw (At-Taubah) te combineren zonder ze te scheiden met het vers “In de naam van God de barmhartige, de genadevolle”? (En waarom) plaatste u deze tussen de zeven lange (hoofdstukken)?’ Oethmaan zei: ‘De hoofdstukken werden uitgereikt aan de apostel van God. Het hoofdstuk van de Oorlogsbuit was één van de vroegere hoofdstukken die geopenbaard werden in Medina en het hoofdstuk van Berouw was onder de laatst geopenbaarde hoofdstukken. Het verhaal was echter gelijk aan die van de Oorlogsbuit (Al-Anfaal), dus dacht ik dat het daar een deel van was. Toen stierf de apostel echter zonder ons te laten zien dat het een deel van de Oorlogsbuit was; dus combineerde ik de hoofdstukken en plaatste het vers “In de naam van God, de barmhartige, de genadevolle” hier niet tussen, en is het onder de lange hoofdstukken.”
De volgorde en de organisatie van de koran hingen van Oethmaans visie af zoals hij zelf aan Ibn Abbaas bekende. Dit keer echter was de opinie van Oethmaan fout. De Suyuti vertelt ons in “Al-Itqan” (deel 1, pagina 195) dat er een geschil onder de geleerden uitbrak omdat dit vers in enkele van de zeven lezingen, maar niet in alle geopenbaard was.
U zult zich afvragen, wat “de zeven lezingen” zijn, en wat we bedoelen wanneer we zeggen dat de koran in “zeven brieven” (lezingen) neer gezonden is. We zullen een kort antwoord geven op deze vraag voordat we naar het laatste onderwerp van dit hoofdstuk gaan, dat over de religieuze leringen, de mythische episodes en de betekenis van de hoofdstukken die deel van de inhoud van de koran uitmaken, zal gaan.
De zeven lezingen van de koran
Zowel de vroegere als de latere moslimgeleerden zijn het over deze kwestie eens. Zij vertrouwden allemaal op Mohammeds beroemde uitspraken die door al-Boechari en anderen opgeschreven zijn, evenals een incident dat vaak door het merendeel van deze geleerden wordt geciteerd. Het incident vond plaats tussen Oemar ibn al-Chattaab en één van de beroemde metgezellen met de naam Hisjaam ibn al-Hakam waarin Mohammed de tussenpersoon was.
Mohammeds uitspraken
Mohammed zei:
“Gabriël reciteerde mij de koran op één manier. Vervolgens verzocht ik hem (om hem op een andere manier te lezen), en bleef hem vragen hem op andere manieren te reciteren, en hij reciteerde hem op verschillende manieren totdat hij uiteindelijk hem op zeven verschillende manieren reciteerde.”(zie Boechari, deel 6, pagina 227, en “al-Itqan”, deel 1, pagina 131).
De Suyuti vertelt ons dat deze bekentenis geciteerd wordt in al-Boechari en Sahieh Moeslim op gezag van Ibn Abbaas. Ook wees Ibn Abbaas ons op het feit (deel 1, pagina 132) dat Mohammed zei:
“Mijn Heer vertelde mij de koran in één dialect te lezen. Ik ging terug en vroeg Hem het gemakkelijk voor mijn mensen te maken. Hij antwoordde zeggende: ‘Lees het in twee dialecten.’ Ik vroeg opnieuw hetzelfde aan hem en hij zond mij de boodschap: ‘Lees hem in zeven dialecten.’”
“Gabriël en Michael bezochten mij. Gabriël zat aan mijn rechterzijde en Michael aan mijn linkerzijde. Gabriël zei (tot mij): ‘Lees de koran in één dialect.’ Michael zei: ‘Voeg meer dialecten toe’ totdat hij zeven dialecten bereikt had.”
Deze zijn Mohammeds uitspraken, echter, voordat we ons richten op de betekenis van de zeven lezingen zoals ze opgeschreven zijn door moslimgeleerden, gaan we eerst kijken naar een incident dat tussen Oemar en Hisjaam plaatsvond (deel 6, pagina 482 van al-Boechari).
Verteld door Oemar ibn Al-Chattaab
Ik hoorde Hisjaam ibn Hakiem Al-Foerqaan (soera 25) reciteren tijdens het leven van Allah’s Apostel en ik luisterde naar zijn recitatie en merkte op dat hij op verschillende manieren reciteerde waarop Allah’s boodschapper het mij niet geleerd had. Ik had de neiging tijdens zijn gebed om op hem te springen en toen hij zijn gebed had beëindigd, plaatste ik zijn bovenkleding om zijn nek en hield hem hiermee in bedwang en zei: ‘Wie heeft u deze soera geleerd die ik u hoorde reciteren?’ Hij antwoordde: ‘Allah’s boodschapper leerde het mij.’ Ik zei: ‘U hebt gelogen want Allah’s boodschapper heeft het mij op een andere manier geleerd.’ Dus sleepte ik hem naar Allah’s boodschapper en zei tot hem:
‘Ik hoorde deze persoon soera Al-Foerqaan reciteren op een manier die u mij niet geleerd heeft.’ Waarop Allah’s Boodschapper zei: ‘Laat hem los, (O Oemar!) Reciteer, O Hisjaam!” Vervolgens reciteerde hij op dezelfde manier zoals ik hem hoorde reciteren. Vervolgens zie Allah’s Apostel: “Het werd op deze manier geopenbaard,” en voegde toe: “Reciteer, O Oemar!” Ik reciteerde het zoals hij mij geleerd had. Allah’s Apostel zei toen: “Het was op deze manier geopenbaard. Deze koran was geopenbaard om te worden gereciteerd op zeven verschillende manieren, dus reciteer het op welke (manier) is gemakkelijk voor jou (of lees zoveel ervan als gemakkelijk voor jou is).”
Zie ook het boek van Dr. Shalabi (pagina 40) en andere belangrijke bronnen die dit verhaal hebben opgeschreven. Het is erg interessant op te merken dat Mohammed, de profeet, de lezingen van beiden goedkeurde ondanks de duidelijke verschillen ertussen die Oemar er toe zetten Hisjaam bruut te behandelen.
De betekenis van de zeven lezingen
De Suyuti zegt in “Al-Itqan” (deel 1, pagina 131-140), dat geleerden onder elkaar over de betekenis van de zeven lezingen discussieerden. Sommigen zoals Ibn Qoetaiba zeiden dat er een verschil in de betekenis is, en niet slechts in het gebruik van de woorden of het dialect. Sommige woorden kunnen veranderen naar gelang de vocalisatie van het woord. Het werkwoord kan in de verleden tijd of gebiedende wijs staan zoals we aantreffen in vers 19 van de Stad van Saba; of het hangt van de diakritische punten van het woord af die in de betekenis van het woord een verandering bewerkstelligen; of een frase werd toegevoegd tot of geschrapt uit het vers; of een woord werd vervangen door een ander. Dit zijn de meningen van Ibn Qoetaiba, één van de grootste geleerden van zijn tijd.
Ibn al-Djazri is het met hem eens en erkent dat de betekenis van lezing tot lezing verschilt. De Suyuti stelt dat de moslimgeleerden dit beweren naar aanleiding van het incident dat tussen Oemar en Hisjaam ibn Hakiem plaatsvond. Omdat beiden tot de stam Qoeraisj behoren en hetzelfde dialect spreken, is het onmogelijk te zeggen dat Oemar het dialect van Hisjaam afkeurde. Dit duidt aan dat de Zeven Lezingen niet louter verschillen in Arabisch dialect, anders zou Oemar geen bezwaar tegen Hisjaams lezing gehad hebben (zie ook Suyuti, deel 1, pagina 136). Doch enkele andere geleerden zoals al-Tabari argumenteren dat het verschil alleen in het woordgebruik zit. Eén geleerde is het met al-Tabari eens die zei dat Ibn Mas’oed gewoon was te lezen:
“Telkens als de (bliksem) schijnt, wandelen zij daarin’ (soera 2:20). Maar andere keren, staat er: ‘Passeren’ of ‘vooruit gaan'; dat is, hetzelfde zeggen maar verschillende bewoordingen gebruiken.”
Het is de lezer duidelijk dat de verschillen tussen de zeven lezingen ook de betekenis en het woordgebruik bevatten omdat zowel Oemar als Hisjaam tot dezelfde stam behoorde. Niettemin verschilden ze in hun lezing van de verzen omdat de koran zonder vocalisatie of diakritische punten was gegeven, zoals de geleerden aangaven. In dit geval is het onvermijdelijk dat de betekenis onbeschermd was voor verandering en verstoring zoals Ibn Qoetaiba, Ibn al-Djazri en anderen al noemden en aan de hand van duidelijke voorbeelden aantoonden.
Het is dan evident dat er zeven verschillende dialecten in de korantekst zijn. Dat creëerde een dilemma voor moslimgeleerden. Zelfs Suyuti zelf duidde (op pagina 136) op het feit dat deze zaak twijfel strooide in de geest van de geleerden omdat de zeven dialecten, Gabriël vereisten ieder vers zeven maal af te leveren.
De erkenning van geleerden van een vreemde zaak
In zijn “Itqan” (paragraaf 1, pagina 137), merkt al-Suyuti op:
“Een groot geleerde, al-Mawardi, zei dat Mohammed het lezen (van de koran) toestond op basis van ieder van de Zeven Lezingen zoals het gebeurde in de episodes van Oemar. Hij stond ook toe een lezing te vervangen door een andere lezing.”
Al-Suyuti zegt ook (pagina, 141, 142):
“De meerderheid van de geleerden en rechtsgeleerden zei dat de Oethmaanse koran geschreven was in overeenstemming met slechts één lezing (dialect).”
Op pagina 170 en 171 voegt al-Suyuti toe:
“Toen de mensen en hun leraren elkaar bestreden ten tijde van Oemar om het verschil in lezing (van de korantekst), standaardiseerde hij (Oethmaan) de lezing en zorgde ervoor dat mensen het overeenkomstig reciteerden omdat hij bang voor rellen was, sinds de Iraki’s en Damascenen over het dialect oneens waren. Echter, voor dat werden de koranexemplaren op basis van Zeven Lezingen gelezen waarin de koran gegeven was.”
Laten we nu onderzoeken wat Dr. Shalabi in dit verband zei. In zijn boek “The History of Islamic Law” (pagina 40 en 41), merkt hij het volgende op:
“Oethmaan wilde een gestandaardiseerde tekst hebben die gelezen zou worden door alle moslims. Echter, na het tijdperk van Oethmaan begonnen de moslims opnieuw de koran te lezen die gebaseerd was op de Zeven Lezingen zoals ze daarvoor ook deden. Ieder land volgende het dialect van een beroemde schrijver die men vertrouwde. Toen vestigde de publieke opinie zich op de Zeven Lezingen, genomen van de beroemdste reciteerders zoals Nafi, Ibn Chathir, Aboe Oemar, Ibn Amir, ’Asim, Hamza en de Kisa’ i. Egypte bijvoorbeeld, volgde de lezing van Hafas die het van Asim leerde.”
Dergelijke omstandigheden vormden een probleem voor vele moslims die een oplossing zochten. Eén van de onderzoekers stelde sjeik Kishk een vraag die hij graag beantwoord zag in zijn boek “Legal Opinions” (deel 1, pagina 113 en 114). De vraag was: “Ik hoorde een reciteerder de korantekst ‘O gij die zou geloven, zelfs als een goddelijke boodschapper u nieuws bracht, wees voorzichtig.’ Hij las het: ‘Onderzoekt’ in plaats van ‘Wees voorzichtig’. Kunt u deze lezing en andere overeenkomstige verzen uitleggen.
Sjeik Kishk antwoordde:
“De lezing van de reciteerder die ‘onderzoekt’ gebruikt, is een correcte beroemde lezing die overgedragen is (aan mensen). Hamza, Kasa’i en Chalaf volgden die. Deze drie waren onder de tien waarvan de moslims vertrouwden dat hun lezingen correct waren. De koranexemplaren waar de vraagsteller naar verwees bevatten deze lezing niet. Dus is de lezing correct omdat de koranexemplaren die de vraagsteller kent, de diakritische punten hebben die gebaseerd zijn op de lezingen van de recitatie van Hafas. Als de koran, in onze tijd was geschreven volgens de recitatie van Hamza of iemand die bij hem hoorde, dan zouden de diakritische punten in overeenstemming zijn met de lezing van Hafas.”
“Misschien zijn er koranexemplaren die in hetzelfde patroon als deze lezing geschreven zijn, niettemin is de authenticiteit van de gezagsketen en zijn ononderbroken opvolging het punt dat in acht genomen dient te worden. Al deze lezingen bleken correct te zijn en werden ononderbroken overhandigd. Als de nobele vraagsteller een beetje had nagedacht zou hij geconstateerd hebben dat de formatie van het woord zich ervoor leent om op twee verschillende manieren gelezen te worden, gebaseerd op het verschil in diakritische punten. Dit is één van de geheimen van het Oethmaanse exemplaar omdat ten tijde van het kaliefschap van Oethmaan ibn Affaan er nog geen vocalisatie was en er geen diakritische punten waren.”
Ondanks dit antwoord is de vraag die nog steeds op antwoord wacht: “In welk dialect werd de koran aan Mohammed gegeven? In welk dialect waren de tabletten toen ze nog bij God waren? Was er één koran of waren er zeven korans met zeven dialecten? Wat bedoelde Sjeik Kishk (en zijn profeet Mohammed) toen hij zei dat alle dialecten en alle lezingen correct zijn?”
Nederlandstalige versie