Jezus, pacifisme en het zwaard

James M. Arlandson

Is het christenen toegestaan om een zwaard (of moderne wapens) te dragen? Wat moet het beleid van de kerk zijn betreffende oorlog en vrede? Moet de kerk de staat adviseren om de andere wang toe te keren? Is het toegestaan voor christenen om deel te nemen aan de politie en het leger? Hoe kunnen zij “hun vijanden” liefhebben en tegelijkertijd misschien sommige van hen moeten doden?

De bijbelse waarheid die deze vragen beantwoordt verdeelt de wereld in twee gebieden. Enerzijds hebben wij het koninkrijk van Caesar, en anderzijds het koninkrijk van God. Als we dit onderscheid niet maken zal dit een misverstand veroorzaken over de leer van het nieuwe testament betreffende het zwaard en de vrede—verwarring die in deze tijd van voortdurende globale conflicten alom heerst in de kerk en in de maatschappij, ongeacht welke politieke partij de verkiezingen wint.

Echter, zodra wij de twee koninkrijken van elkaar scheiden, zullen alle bijbelse passages over vrede en het zwaard zinvol zijn. Dit artikel is het eerste in een reeks over pacifisme en het zwaard in het nieuwe testament.

De achtergrond van het oude testament

Om het nieuwe testament juist te kunnen analyseren, is het essentieel om het oude testament te begrijpen. Het nieuwe testament is een vanzelfsprekend vervolg op de oudere heilige tekst, maar dat tevens sommige hoofdthema’s transformeert.

Deze gerespecteerde oude bron gaat over een theocratie, religie en politiek samenvoegend. De wet van Mozes kwam donderend vanuit de hoogte, liet de Sinaïberg op zijn grondvesten schudden en weerklonk door heel het Midden-Oosten en uiteindelijk over de hele wereld. Voor de oude Hebreeërs, het volk van God was het plan om zich af te zonderen van de omringende koninkrijken en hun afgoderijen, om de ware en levende God te dienen, door zorgvuldig voorgeschreven wetten te volgen. Deze wetten waren bedoeld om hen naar gerechtigheid te leiden.

Verder stond God het oude Israël toe oorlog te voeren tegen de heidenen die een klein en speciaal land, genaamd Kanaän verontreinigden (hij droeg zijn volk niet op om wereldwijde oorlogen te voeren). De Israëlieten hadden afwisselend succes in het reinigen van het land. Het volgende basisprincipe kan worden geleerd van deze (weliswaar) strenge geboden: In principe is God niet tegen oorlogvoering als dat nodig is.

Echter het volk kon of wilde Gods opdracht niet uitvoeren, met uitzondering van een kleine groepje. Dus verordende God een nieuwe weg in het volgen van zijn gerechtigheid, de gift van de Geest. De profeet Joël voorspelde dit als volgt:

28 Ik zal mijn geest uitgieten over al wat leeft. Jullie zonen en dochters zullen profeteren, oude mensen zullen dromen dromen, en jongeren zullen visioenen zien; 29 zelfs over slaven en slavinnen zal ik in die tijd mijn geest uitgieten. (Joël 2:28-29, nadruk toegevoegd).

God verbreedt de horizon om alle volkeren erbij te betrekken. De Geest krijg je niet automatisch vanaf je geboorte, maar iedereen kan de Geest ontvangen als hij God daarom vraagt in Jezus’ naam.

De volgende vragen zijn relevant voor het nieuwe testament. Moeten de oorlogen in het oude testament worden overgedragen naar de leer van Jezus en de kerk? En indien zo, hoe? En hoe zit dat met de seculaire overheden? Jezus, een jood, leefde in een theocratie onder Romeinse bezetting, vóór de vernietiging van de tempel in het jaar 70 door de Romeinse generaal Titus die van 79 tot 81 regeerde, de zoon van Keizer Vespasianus die van 69-79 regeerde.

Zou Jezus het aardse theocratische koninkrijk voortzetten dat door God was ingesteld in het oude Israël? Dit wordt later besproken, maar eerst een kort antwoord: als Jezus wederom een religieuspolitieke theocratie in dit kleine land zou vestigen, zou dit geen kans van slagen hebben omdat God iets nieuws verordende dat op alle volkeren betrekking heeft. Joël 2:28-29 profeteert en Petrus als leidende apostel past deze profetieën toe op de geboorte van de kerk in Handelingen 2.

Twee koninkrijken

In zijn leer en uitspraken maakt Jezus onderscheid tussen het koninkrijk van Caesar en het koninkrijk van God. Hoewel de uitdrukkingen “koninkrijk der hemelen” of “koninkrijk van God” meer dan honderd keer in de vier evangeliën voor komt, zullen wij drie voorbeelden bekijken die het koninkrijk in beweging zetten.

Ten eerste, aan het begin van Jezus’ verkondiging, werd hij op de proef gesteld of werd verzocht (het Griekse woord kan op beide manier worden vertaald) door Satan om bezit te nemen alle koninkrijken van de wereld. Matteüs 4:8-10 zegt:

8 De duivel nam hem opnieuw mee, nu naar een zeer hoge berg. Hij toonde hem alle koninkrijken van de wereld in al hun pracht   9 en zei: ‘Dit alles zal ik u geven als u voor mij neervalt en mij aanbidt.’ 10 Daarop zei Jezus tegen hem: ‘Ga weg, Satan! Want er staat geschreven: “Aanbid de Heer, uw God, vereer alleen hem.” (Lucas 4:8-10; verg. Deuteronomium 6:13)

In de goddelijke samenwerking tussen Jezus en de Geest, stonden zij satan toe om Jezus naar een hoge plaats te leiden en hem alle koninkrijken van deze wereld te laten zien— hun glorie en politiek macht (“ exousia” in het Grieks betekent politiek gezag; verg. Lucas 4:6 en 12:11, 20:20, 23:7). Daarbij komt dat ten tijde van Christus het woord “koninkrijk” materiële middelen insloot, gesteund door sterke legers. Jezus verheft de visie van zijn aanhangers echter tot een geestelijke transformatie van de wereld, ziel voor ziel, zonder mensen door bloedvergieten te beroven of hen te doden. Daarna gingen zijn discipelen naar het noorden, zuiden, oosten, en het westen om zijn voorbeeld te volgen, om de wereld te hervormen door slechts een eenvoudig boodschap te verkondigen en door te bidden.

Ten tweede: Jezus maakt zijn triomfantelijke intocht in Jeruzalem (Lucas 19:18-44). Hij voorspelde zijn eigen dood— hij was tenslotte gezonden om te sterven (Lucas 9:22, 43-45; 12:50; 13:32-33; 18:31-34). Nu neemt de vijandigheid van het joodse leiderschap tegen hem toe. Het is in deze context dat de leraren van de wet en de belangrijkste priesters hem nauwkeurig in de gaten houden om hem te vangen in het begaan van verraad tegen Rome of in het overtreden van de wet, zodat zij hem konden arresteren en overdragen aan de “macht en het gezag van de gouverneur” (Lucas 20:20).

Sommige leiders vragen hem of het wettig is om belasting aan Caesar te betalen. Blijkbaar zagen ze hem als een politieke revolutionair die zich tegen de Romeinse bezetting verzette. Zou hij de belastingheffing van zijn medejoden goedkeuren ten voordele van de onreine heidenen? Hij antwoordde met die beroemde woorden die vaak geciteerd worden, hoewel men de nauwkeurige verwijzing en de context wellicht niet kent. Hij spreekt in de volgende passage.

24 ‘Laat mij eens een denarie zien. Van wie zijn de afbeelding en het opschrift op deze munt?’ ‘Van de keizer,’ antwoordden ze. 25 Daarop zei hij tegen hen: ‘Geef wat van de keizer [Caesar] is aan de keizer, en geef aan God wat God toebehoort.’ 26 Ze slaagden er dus niet in om hem ten overstaan van het volk te betrappen op een onwettige uitspraak, en omdat ze geen raad wisten met zijn antwoord, deden ze er het zwijgen toe. (Lucas 20:20-26; verg. Matteüs 22:15-22; Marcus 12:13-17).

In die passage is het verschil tussen het koninkrijk van Caesar en het koninkrijk van God duidelijk. Als Caesar om belastingen vraagt, houd dan uw blik op het koninkrijk van God, maar betaal hen. Overigens betaalde Jezus zijn belastingen (Matteüs 17:24 - 27). Hij riep zelfs een belastingsinner om één van zijn discipelen te worden (Matteüs 9:9) en was bevriend met hen en andere “zondaars” (Lucas 5:29-32).

Ten derde en tenslotte, tijdens zijn arrestatie zei hij tegen Pontius Pilatus, een Romeinse gezagsdrager:

36 ‘Mijn koningschap hoort niet bij deze wereld. Als mijn koningschap bij deze wereld hoorde, zouden mijn dienaren wel gevochten hebben om te voorkomen dat ik aan de Joden werd uitgeleverd. Maar mijn koninkrijk is niet van hier.’ (Johannes 18:36)

Als antwoord hierop verklaart Pilatus dat Jezus een koning is. Maar Jezus vergeestelijkt de beschrijving van een koning. Pontius Pilatus zegt dan in het volgende vers:

‘U bent dus koning?’ ‘U zegt dat ik koning ben,’ zei Jezus. ‘Ik ben geboren en naar de wereld gekomen om van de waarheid te getuigen, en ieder die de waarheid is toegedaan, luistert naar wat ik zeg.’ (Johannes 18:37)

Bij zijn geboorte wordt Jezus door de wijzen “koning der Joden” genoemd (Matteüs 2:2). In Johannes 18:37 zegt hij dat het doel van zijn geboorte is — als koning — om van de waarheid te getuigen. Dat betekent dat zijn koninkrijk van boven is en niet van deze wereld . Hij leidt door de macht van de waarheid alleen, niet door wereldse pracht en praal, gevolgd door een sterk leger.

Dus Jezus verheft zijn visie, en dat van zijn discipelen en dat van ons, tot een hemels koninkrijk. Hij onderscheidde een aards en theocratisch koninkrijk — weliswaar gegrondvest door God in het oude Israël — van een geestelijk koninkrijk dat gevestigd moest worden voorbij de grenzen van Israël tot de verste delen van de wereld, waar dan ook het evangelie van het koninkrijk gepredikt wordt. In zijn verkondiging en daden droeg hij nooit een zwaard of richtte hij een militie van soldaten op om tegenstanders aan te vallen. Hij was alleen van plan geestelijke wezens en ziekten te bestrijden, en om het best mogelijke beeld van God in een koninkrijkstheologie te verduidelijken. Echter, hij staat de staat toe om het zwaard te dragen — ten minste als zodanig veroordeelt hij een centurion niet, zoals wij in een ander artikel in deze reeks zullen zien.

Koninkrijksoorlogvoering

De achtergrond van het oude testament brengt ons tot de verkondiging en de leer van Jezus. Hij voert geen militaire maar een geestelijke oorlog. De volgende drie voorbeelden vertegenwoordigen andere passages in het nieuwe testament.

Ten eerste, één van de meest opvallende eigenschappen van de evangeliën is de aanwezigheid van duivelse wezens die ongelukkige mensen aanvallen. De evangeliën nemen ze serieus, niet als iets uit de mythologie en Jezus doet dat eveneens (en dat moeten wij ook doen). Waar hij ook ging voerde hij een geestelijke oorlog tegen demonen. Na de verzoeking (Matteüs 4:1-11; Lucas 4:1-13) is er veel geschreven over Jezus’ confrontatie met hen, zoals in Matteüs 12:28 en 43; Marcus 1:23-26, 5:2, 7:25, 9:25-26; Lucas 4:33, 8:29 en 55, 9:42, 11:24 en 13:11. Het zou zeer onverstandig zijn als rationele theologen ons zouden wijs maken dat deze verzen oude beschrijvingen zouden zijn van een geestelijke ziekte. Dat zou inderdaad zeer onverstandig zijn.

Ten tweede voerde hij een geestelijke oorlog tegen ziekten. Deze passage vertegenwoordigt andere samenvattingen en voegt in een paar woorden het genezende werk van Jezus in Israël samen, vier decennia vóóor de Romeinse vernietiging van de Tempel in het jaar 70:

30 Er kwamen grote mensenmassa’s op hem af. Men had verlamden, blinden, kreupelen, doofstommen en vele anderen meegebracht, die men aan zijn voeten legde, en hij genas hen allen. 31 De mensen zagen vol verwondering hoe doofstommen gingen spreken, kreupelen beter werden, verlamden gingen lopen en blinden weer konden zien, en ze brachten hulde aan de God van Israël. (Matteüs 15:30-31)

Ten derde en tenslotte, hij voerde een geestelijke oorlog tegen valse en onvolledige ideeën door de mensen te onderrichten in waarachtige en volledige ideeën. In de beroemde bergrede verklaart hij wat het koninkrijk van God werkelijk is. Het is de “nieuwe weg” geprofeteerd door Jesaja (42: 9, 43:19, en 48:6). Nadat hij de lange verhandeling beëindigde, was de reactie aldus:

28 Toen Jezus deze rede had uitgesproken, waren de mensen diep onder de indruk van zijn onderricht, 29 want hij sprak hen toe als iemand met gezag, en niet zoals hun schriftgeleerden. (Matteüs 7:28-29; 13:54 en 22:33).

Deze en veel andere passages in de evangeliën tonen aan dat Jezus niet een militaire maar een geestelijke oorlog voerde. Hij roept zijn kerk op om hetzelfde te doen. Hij verheft zijn visie boven de veroverende aardse koninkrijken en gebieden. Geen christen die met de bijbel is opgevoed moet ooit geloven dat de God van het oude testament en het nieuwe testament verschillend zijn. Dat is hij niet. Dezelfde God die het kleine en specifieke land Kanaän via Jozua en zijn opvolgers zuiverde door militaire oorlogvoering, zuivert nu de gehele wereld via Jezus (de Hebreeuwse naam is Jozua) en zijn discipelen door geestelijke oorlogvoering, namelijk door alleen het evangelie te prediken en te bidden, niet door mensen die niet willen luisteren met het zwaard te bestrijden.

Conclusie

Iemand die kritisch is kan vragen: Het scheiden van het koninkrijk van God van het koninkrijk van Caesar is goed en wel voor hen die “op de hemel gericht zijn ” maar hoe zit dat met ons hier op aarde?” Oorlogen en conflicten zijn overal. Hoe gaan we daarmee om? Hoe zit dat met de verzen in het nieuwe testament die over het zwaard spreken? Of is het nieuwe testament zo geestelijk dat wij ons van de wereld moeten terugtrekken, om maar niet te spreken over conflicten?

Dit zijn uitstekende vragen, weerspiegelend de aardse werkelijkheid. En deze vragen zullen worden beantwoord in de volgende artikelen in deze serie. Het is voldoende om hier te zeggen dat het geïnspireerde nieuwe testament ons niet alleen laat zonder begeleiding. God verordent dat de staat — de politie en de militaire macht —het zwaard mag gebruiken (Romeinen 13:1-7). En individuele christenen deelnemen aan deze eerbare instellingen, om zo dienaren van God te worden. Maar publiekelijk en officieel dienen zij de staat. Prive dienen zij God in hun persoonlijke relatie met hem.

Echter, de kerk als instelling (verschillend van het koninkrijk van God, dat de kerk schept) is “pacifistisch” in zijn eigen daden en intern beleid omdat zij de orders van het koninkrijk van God volgt, zijn actieve regels en dynamische heerschappij. Dat wil zeggen in navolging van zijn Heer voert de kerk alleen maar een geestelijke oorlog. Daarom mogen kerkleiders in naam van de kerk of van God nooit een Raad of een Algemene Vergadering bijeenroepen om een leger te beginnen om strijd te voeren om ongelovigen en tegenstanders te dwingen hun regels te accepteren.

Echter, als het zout en het licht van de wereld mag de kerk wel de staat adviseren. En aangezien God heeft verordend dat de staat het zwaard mag hanteren (Romeinen 13:1-7), moet de kerk niet alleen pacifisme preken tot de staat; anders riskeert de kerk dat een natie in de handen valt van misdadigers en vijanden. Bovendien gaat het onderwijs van alleen maar pacifisme in tegen de Schrift, zoals wij in de volgende artikelen in de serie zullen zien.

Om de verzen over vrede en het zwaard in het nieuwe testament goed te kunnen begrijpen is het van wezenlijk belang om het begrip van de afzonderlijke koninkrijken van God en Caesar (de staat) te begrijpen en het feit dat Jezus nooit heeft gepoogd het theocratisch koninkrijk van Israël (Handelingen 1:6-7) opnieuw in te voeren. Dergelijke verzen vallen op hun plaats zodra de verschillen tussen de koninkrijken zorgvuldig worden uitgewerkt. Echter, als wij de twee koninkrijken samenvoegen, zullen wij getuige zijn van de godsdienstige wreedheden die de kerk soms (niet altijd) in de geschiedenis beging. Moge wij nooit opnieuw de kerk zien die een leger of een groep soldaten opricht om zondaars en non-conformisten aan te vallen!

De opdracht van de kerk is bovenal zielen te redden, gelovigen te onderrichten, en behoeftigen te helpen op praktische manieren. Dat is de essentie van de boodschap van het koninkrijk.