Boechari Boek 59

Volume 5, Boek 59, Nummer 297:

Verteld door ‘Abdoellah bin Mas’oed:

De Profeet richtte zich tot de Ka’ba en riep onheil uit op enkele mensen van de Qoeraisj, op Shaiba bin Rabi’a, ‘Oetba bin Rabi’a, Al-Walid bin ‘Oetba en Aboe Djahl bin Hisjaam. Ik getuig, bij Allah, dat ik hen alle dood zag, bedorven door de zon aangezien die dag een erg hete dag was.

Volume 5, Boek 59, Nummer 327:

Verteld door Rifaa:

(die één van de strijders was die aan de slag deelnam) Gabriël kwam tot de Profeet en zei: “Hoe beschouwt u de strijders onder u van (de slag van) Badr?” De Profeet zei: “Als de besten onder de moslims,” of iets van gelijkwaardige strekking. Daarop antwoordde Gabriël: “En zo zijn de engelen die aan (de slag van) Badr deelnamen.”

Volume 5, Boek 59, Nummer 330:

Verteld door Ibn Abbaas:

De Profeet zei op de dag (van de slag) van Badr: “Dit is Gabriël die zich vasthoudt aan het hoofd van zijn paard en is uitgerust met wapens voor de strijd.”

Volume 5, Boek 59, Nummer 364:

Verteld door Anas bin Malik:

Het was de gewoonte van de mensen om een paar dadelpalmbomen aan de profeet te geven (als een gift), totdat hij Banoe Qoeraiza en Bani An- Nadir-stam veroverde, waarop hij begon hun dadelpalmen terug te geven aan hen.

Volume 5, Boek 59, Nummer 369:

Overgedragen door Djabir bin ‘Abdoellah:

Allah’s Apostel zei: “Wie wil Ka’b bin Al-Ashraf doden die Allah en Zijn apostel pijn gedaan heeft?” Daarop stond Mohammed bin Maslama op zeggende: “O Allah’s apostel! Wilt u dat ik hem dood?” De Profeet zei: “Ja”. Mohammed bin Maslama zei: ‘Sta mij dan toe een (onwaar) iets te zeggen (d.w.z. Ka’b te misleiden).” De Profeet zei: “U mag het zeggen.” Toen ging Mohammed bin Maslama naar Ka’b en zei: “Die man (d.w.z. Mohammed) verlangt Sadaqa (d.w.z. Zakaat) van ons en hij heeft ons in de problemen gebracht en ik kom om iets van u te lenen.” Hierop zei Ka’b: “Bij Allah, u zult nog eens moe van hem worden!” Mohammed bin Maslama zei: “Nu we hem gevolgd hebben willen we hem niet verlaten tenzij en totdat we zien hoe zijn einde zal zijn. Nu willen wij dat u ons één of twee kameelladingen voedsel leent.” (Er zijn verschillen tussen de verschillende overleveraars over één of twee kameelladingen.) Ka’b zei: “Ja (ik zal het u lenen), maar u moet me een borg geven.” Mohammed bin Maslama en zijn metgezel zeiden: “Wat wilt u?” Ka’b antwoordde: “Geef me uw vrouwen als borg.” Ze zeiden: “Hoe kunnen we u onze vrouwen als borg geven terwijl u de meeste knappe van de arabieren bent?” Ka’b zei: “Geef me dan uw zonen als borg.” Ze zeiden: “Hoe kunnen we u onze zonen als borg geven? Later zullen ze misbruikt worden door de mensen die zullen zeggen dat zij borg zijn voor een kameellading voedsel. Dat zou ons grote schande opleveren, maar we zullen u onze wapens als borg geven.” Mohammed bin Maslama en zijn metgezel beloofden Ka’b dat Mohammed bij hem terug zou komen. Hij kwam ’s nachts bij Ka’b samen met de pleegbroer van Ka’b, Aboe Na’ila. Ka’b nodigde hen in zijn fort en hij ging naar ze toe. Zijn vrouw vroeg hem: ‘Waar ga je op deze tijd naartoe?’ Ka’b antwoordde: ‘Nergens heen, maar Mohammed bin Maslama en mijn pleegbroer Aboe Na’ila zijn gekomen.” Zijn vrouw zei: “Ik hoor een stem als het druppelen van bloed van hem is.” Ka’b zei: “Er is niemand dan mijn broeder Mohammed bin Maslama en mijn pleegbroer Aboe Na’ila.” Een genereus man moet reageren op een oproep ’s nachts, zelfs wanneer hij uitgenodigd wordt om vermoord te worden.” Mohammed bin Maslama kwam met twee man . (Sommige overleveraars noemen de mannen als ‘Aboe Abs bin Djabr, Al-Harith bin Aus en Abbad bin Bishr.) Dus Mohammed bin Maslama trad naar binnen met twee mannen en zei tot hen: “Als Ka’b komt zal ik zijn haar aanraken en eraan ruiken en als u ziet dat ik zijn hoofd beet heb, beroof hem. Ik zal u zijn hoofd laten ruiken.” Ka’b bin Al-Ashraf kwam naar ze toe, ingepakt in zijn kleren en een doordringende parfum. Mohammed bin Maslama zei: “Ik heb nog nooit een betere geur geroken dan deze.” Ka’b antwoordde: “Ik heb de beste Arabische vrouwen die weten hoe de hoge klasse parfum te gebruiken.” Mohammed bin Maslama verzocht Ka’b: “Sta u mij toe om uw hoofd te ruiken?” Ka’b zei: “Ja.” Mohammed rook het en liet zijn metgezellen het ook ruiken. Toen verzocht hij Ka’b opnieuw: “Mag ik (uw hoofd ruiken)?” Ka’b zei: “Ja.” Toen Mohammed hem stevig vast had zei hij (tegen zijn metgezellen): “Grijp hem!” Zo doodden zij hem en gingen terug naar de Profeet en informeerden hem.” (Aboe Rafi) werd gedood na Ka’b bin Al-Ashraf.

Volume 5, Boek 59, Nummer 370:

Verteld door Al-Bara bin Azib:

Allah’s Apostel zond een groep personen naar Aboe Rafi. Abdoella bin Atik betrad zijn huis ’s nachts, terwijl hij sliep, en doodde hem.

Volume 5, Boek 59, Nummer 371:

Verteld door Al-Bara bin Azib:

Allah’s Apostel zond enkele mannen van de Ansaar om Aboe Rafi (de jood, (te doden), en stelden ‘Abdoella bin Atik als hun leider aan. Aboe Rafi was gewoon Allah’s Apostel te kwetsen en zijn vijanden tegen hem te helpen. Hij leefde in zijn kasteel in het land van Hidjaaz. Toen die mannen (het kasteel) naderden nadat de zon ondergegaan was en de mensen hun vee terug hadden gebracht naar hun huizen, zei Abdoella (bin Atik) tot zijn metgezellen: “Ga zitten op uw plaatsen. Ik ga, en ik zal proberen een truc te doen met de poortwachter zodat ik (het kasteel) kan binnentreden.” Dus ‘Abdoella ging richting het kasteel, en toen hij de poort bereikte, bedekte hij zichzelf met zijn klederen, zich voordoend om de roep van de natuur te beantwoorden. De mensen waren al binnen, en de poortwacht (beschouwde ‘Abdoella als één van de dienaren van het kasteel) hem toesprekend: “O Allah’s Dienaar! Kom binnen als u wil, want ik wil de poort sluiten.” ‘Abdoella voegde toe aan zijn verhaal: “Dus ging ik in (het kasteel) en verborg mijzelf. Toen de mensen binnen waren, sloot de poortwachter de poort en hing de sleutels op aan een vaste houten pin. Ik stond op en nam de sleutels en opende de poort. Enkele mensen waren laat op met Aboe Rafi voor een plezierig nachtpraatje in één van zijn kamers. Toen zijn metgezellen van nachtelijk vermaak weggingen, ging ik naar boven naar hem, en wanneer ik een deur opende, sloot ik het van binnen. Ik zei tot mijzelf: “Mochten deze mensen mijn aanwezigheid ontdekken, zullen zij niet in staat zijn mij te vangen totdat ik hem gedood heb.” Dus ik bereikte hem en vond hem slapend in een donkerhuis te midden van zijn familie, ik kon niet zijn locatie in het huis vinden. Dus schreeuwde ik: “O Aboe Rafi!” Aboe Rafi zei: “Wie is het?” Ik ging naar de bron van de stem en raakte hem met het zwaard, en vanwege mijn verbijstering, kon ik hem niet doden. Hij schreeuwde luid, en ik kwam uit het huis en wachtte een poosje, en ging toen naar hem opnieuw en zie: “Wat is deze stem, o Aboe Rafi?” Hij zei: “Wee aan uw moeder! Een man in mijn huis heeft mij geraakt met een zwaard!” Ik raakte hem opnieuw hevig maar ik doodde hem niet. Toen ik het punt van het zwaard in zijn buik voortbewoog (en het door drukte) totdat het zijn rug raakte, realiseerde ik me dat ik hem gedood had. Ik opende toen de deuren één voor één totdat ik de trap bereikte, en denkend dat ik de grond had bereik, stapte ik naar buiten en viel neer en brak mijn been in een maanverlichte nacht. Ik bond mijn benen met een tulband en ging verder totdat ik bij de poort zat, en zei: “Ik zal niet naar buiten gaan vannacht totdat ik weet dat ik hem gedood heb.” Dus, toen (vroeg in de morgen) de haan kraaide, stond de aankondiger van de doden op de muur zeggend: “Ik kondig de dood van Aboe Rafi aan, de koopman van Hidjaaz. Daarop ging ik naar mijn metgezellen en zei: “Laten wij ons redden, want Allah heeft Aboe Rafi gedood,” Dus ging ik (tezamen met mijn metgezellen) verder naar de Profeet en beschreef het gehele verhaal aan hem. “ Hij zei: “Strek uw (gebroken) been uit. Ik strekte het uit en hij wreef het en het werd goed alsof ik nooit een letsel had gehad.”

Volume 5, Boek 59, Nummer 372:

Verteld door Al-Bara bin Azib:

Allah’s Apostel zond ‘Abdoella bin ‘Atik en ‘Abdoella bin ‘Oetba met een groep mannen naar Aboe Rafi (om hem te doden). Zij gingen op weg totdat zij zijn kasteel bereikten, waarop ‘Abdoella bin Atik tot hen zei: “Wacht (hier), en ondertussen zal ik gaan kijken.” ‘Abdoella zei later: “Ik haalde een truc uit om het kasteel binnen te komen. Per ongeluk was een ezel van hun weg en zij gingen naar buiten om hem te zoeken. Ik was bang dat ze me zouden herkennen, dus ik bedekte mijn hoofd en benen en deed alsof ik de roep van de natuur beantwoordde. De poortwachter riep: “Wie naar binnen wil, moet naar binnen komen voordat ik de poort sluit.” Dus ging ik naar binnen en verborg mijzelf in een stal van een ezel dichtbij de poort van het kasteel. Zij namen hun avondeten met Aboe Rafi en hadden een praatje met hem tot laat ‘s nachts. Toen gingen zij terug naar hun huizen. Toen de stemmen verdwenen en ik niet langer enige beweging ontwaarde, kwam ik naar buiten. Ik zag waar de poortwachter de sleutel van het kasteel in een gat in de muur hield. Ik nam het en opende de poort van het kasteel, zeggend tot mijzelf: “Als deze mensen mij zullen opmerken, zal ik gemakkelijk wegrennen.” Vervolgens deed ik alle deuren van hun huizen van buiten op slot terwijl zij binnen waren, en ging ik met de trap naar boven naar Aboe Rafi. Ik zag het huis in volledige donkerheid met zijn lampen uit, en ik kon niet weten waar de man was. Dus riep ik: “O Aboe Rafi!” Hij antwoordde: “Wie is het?” Ik ging richting de stem en raakte hem. Hij schreeuwde luid maar mijn eerste slag was tevergeefs. Dus kwam ik naar hem, mij voordoend hem te helpen, zeggend met een andere stem: “Wat is er met u, O Aboe Rafi?” Hij zei: “Bent u niet verbaasd? Wee aan uw moeder! Een man is naar mij gekomen en heeft mij geraakt met een zwaard!” Dus opnieuw richtte ik om hem en raakte hem, maar de slag was opnieuw tevergeefs, en daarop schreeuwde Aboe Rafi luid en zijn vrouw stond op. Ik kwam opnieuw en veranderde mijn stem alsof ik een helper was, en vond Aboe Rafi languit liggend op zijn rug, dus ik bewoog het zwaard voort in zijn buik en leunde erop totdat ik het geluid hoorde van een bot dat brak. Vervolgens kwam ik naar buiten, vervuld met verbazing en ging naar de trap om af te dalen, maar ik viel ervan af en had mij been ontwricht. Ik deed er verband om en ging mank lopend naar mijn metgezellen. Ik zei (tot hen): “Ga en vertel Allah’s Apostel van dit goede nieuws, maar ik zal (deze plaats) niet verlaten totdat ik het nieuws van zijn dood hoor.” Toen de dag begon, ging een aankondiger van dood over de muur en kondigde aan: “Ik vertel u het nieuws van Aboe Rafi’s dood.” Ik stond op en ging verder zonder enig gevoel van pijn totdat ik bij mij metgezellen was voordat zij de Profeet bereikten aan wie ik het goede nieuws vertelde.”

Volume 5, Boek 59, Nummer 375:

Verteld door Al-Bara:

We stonden tegenover de heidenen op die dag (van de slag van Oehoed) en de Profeet plaatste een groep boogschutters (op een speciale plaat) wees ‘Abdoellah (bin Djoebair) aan als hun bevelhebber en zei: “Verlaat deze plaats niet; en als je ons ziet de vijand veroverend, verlaat niet deze plaats, en als je hen ons zou zien veroveren, (kom) ons niet te hulp,” Dus, toen we tegenover de vijand stonden, lichten zij hun hielen totdat ik hun vrouwen richting de bergen zag rennen, hun klederen van hun benen optrekkend, hun beenbanden onthulled. De moslims begon te zeggen: “De buit, de buit!” ‘Abdoellah bin Djoebair zei: “De Profeet had een stevige belofte van mij genomen om niet deze plaats te verlaten.” Maar zijn metgezellen weigerden (te blijven). Dus toen zij weigerden (om daar te blijven), verwarde (Allah) hen zodat zij niet konden weten waar naar toe te gaan, en zij hadden 70 slachtoffers te betreuren. Aboe Soefjaan steeg op naar een hoge plaats en zei: “Is Mohammed aanwezig onder de mensen?” De Profeet zei: “Beantwoord hem niet.” Aboe Soefjaan zei: “Is de zoon van Aboe Qoehafe aanwezig onder de mensen?” De Profeet zei: “Beantwoord hem niet.” Abd Soefjaan zei: “Is de zoon van Al-Chattaab onder de mensen?” Hij voegde eraan toe: “Al deze mensen zijn gedood, want, als zij levend waren, zouden zij geantwoord hebben.” Waarop ‘Oemar niet kon helpen te zeggen: “U bent een leugenaar, O vijand van Allah! Allah heeft bewaard wat u ongelukkig zal maken.” Aboe Soefjaan zei: “Superieur zou Hoebal zijn!” Waarop de Profeet zei (tegen zijn metgezellen:) “Antwoord hem.” Zij vroegen: “Wat kunnen we zeggen?” De Profeet zei: “Zeg: Allah is verhevener en majestueuzer!” Aboe Soefjaan zei: “Wij hebben (het idool) Al-‘Oezza, waar u geen ‘Oezza heeft” De Profeet zei (tegen zijn metgezellen): “Antwoord hem.” Zij vroegen: “Wat kunnen we zeggen?” De Profeet zei: “Zeg: Allah is onze helper en u heeft geen helper.” Aboe Soefjaan zei: “(Deze) dag compenseert voor ons verlies te Badr en (in) de slag is (de overwinning) is altijd onbeslist en om de beurten gedeeld door de belegeraars. U zult enkele van uw dode mensen verminkt zien, maar noch drong ik deze daad op, noch was ik er sorry voor.” Verteld door Djabir: Sommige mensen namen wijn in de morgen op de dag van Oehoed en werden toen gedood als martelaars.

Volume 5, Boek 59, Nummer 382:

Verteld door Djabir:

“Allah’s Apostel zei tot mij: “Ben je getrouwd O Djabir?” Ik antwoordde: “Ja.” Hij vroeg: “Wat, een maagd of een matrone?” Ik antwoordde: “Niet een maagd maar een matrone.” Hij zei: “Waarom trouwde je geen jong meisje die met je kon liefkozen?” Ik antwoordde: “O Allah’s Apostel! Mijn vader was gemartelaard op de dag van Oehoed en liet negen (wees)dochters achter die mijn negen zussen zijn; dus ik hield er niet an om nog een jong meisje van hun leeftijd te hebben, doch (ik zocht) een (oudere) vrouw die hun haar kon kammen en op hun passen.” De Profeet zei: “Jij hebt het goed aangepakt.”

Volume 5, Boek 59, Nummer 399:

Verteld door Djafaar bin ‘Amr bin Oemaija:

Ik ging erop uit met ‘Oebaidoellah bin ‘Adi Al-Chaijar. Toen we Hims (dat wil zeggen een plaats in Syrië) bereikten, zei ‘Oebaidoellah bin ‘Adi (tot mij): “Zou jij Wahshi willen zien zodat we hem kunnen vragen over het doden van Hamza?” Ik antwoordde: “Ja.” Wahsji woonde vroeger in Hims. We informeerden over hem en iemand zei tot ons: “Hij is degene in de schaduw van zijn paleis, alsof hij een volledige waterslak is.” Dus gingen we naar hem, en toen we een korte afstand van hem waren, groetten we hem en hij groette ons op zijn beurt. Oebaidoellah droeg zijn tulband en Wahshi kon niet meer zien dan zijn ogen en voeten. Oebaidoellah zei: “O Wahsji! Kent u mij?”Wahsji keek naar hem en zei toen: “Nee, bij Allah! Maar ik weet dat ‘Adi bin Al-Chijar een vrouw trouwde genaamd Oem Qital, de dochter van Aboe Al-Is, en zij baarde een zoon voor hem te Mekka, en ik keek uit voor een zoogster voor dat kind. (Eens) droeg ik dat kind samen met zijn moeder en handigde hem toen over aan haar, en u voeten lijken op de voeten van dat kind.”Daarna ontblootte Oebaidoellah zijn gezicht en zei (tot Wahshi): “Zal u ons (het verhaal van) het doden van Hamza vertellen?” Wahshi antwoordde: “Ja, Hamza doodde Toeaima bin ‘Adi Al-Chaijar te Badr dus mijn meester, Djoebair bin Moet’im zei tot mij: ‘Als je Hamza als wraak voor mijn oom doodt, dan zal u vrij worden gezet.” Toen de mensen erop uit gingen (voor de slag van Oehoed) in het jaar van ‘Ainan. (‘Ainan is een berg dichtbij de berg van Oehoed, en tussen de berg en Oehoed is een vallei.) Ik ging erop uit met de mensen voor de slag. Toen het leger zich opstelde voor het gevecht, kwam Siba’ naar voren en zei: ‘Is er een (moslim) om mijn uitdaging voor een duel te aanvaarden?’ Hamza bin ‘Abdoel bin ‘Abdoel Moettalib kwam naar voren en zei: ‘O Siba’. O Ibn Oem Anmaar, degene die andere vrouwen besneed! Daagt u Allah en Zijn Apostel uit?’ Daarna viel Hamza hem aan en doodde hem, veroorzakend hem niet-bestaand te zijn zoals het verleden gisteren is. Ik verborg mijzelf onder een rots, en toen hij (Hamza) dichtbij mij kwam, worp ik mijn speer naar hem, de speer leidend in zijn navel zodat het naar buiten kwam via zijn bips, wat hem deed sterven. Toen alle mensen terugkeerden naar Mekka, keerde ik ook met hen terug. Ik verbleef in (Mekka) totdat de islam zich er verspreidde. Daarna vertrok ik naar Taïf, en toen de mensen (van Taïf) hun boodschappers naar Allah’s Apostel stuurden, werd ik verteld dat de Profeet de boodschappers geen kwaad deed; dus ging ik ook met hen erop uit totdat ik Allah’s Apostel bereikte. Toen hij mij zag, zei hij: ‘Bent u Wahsji?’ Ik zei: ‘Ja.’ Hij zei: ‘Was u het die Hamza doodde?’ Ik antwoordde: ‘Wat gebeurde is wat u verteld is.’ Hij zei: ‘Kunt u uw gezicht voor mij verbergen?’ Dus ging ik erop uit toen Allah’s Apostel stierf, en Moesailamah Al-Kadhdhab verscheen (bewerend een profeet te zijn). Ik zei: ‘Ik zal naar Moesailamah gaan zodat ik hem kan doden, en het goed kan maken voor het doden van Hamza. Dus ging ik erop uit met de mensen (om Moesailamah en zijn volgelingen te bevechten) en daarna vonden beroemde gebeurtenissen plaats aangaande die slag. Plotseling zag ik een man (Moesailamah) dichtbij een gat in een muur staan. Hij zag eruit als een as-gekleurde kameel en zijn haar was onverzorgd. Dus gooide ik mijn speer naar hem, leidend het in zijn borst totdat het eruit kwam via zijn schouders, en daarna viel een Ansari man hem aan en sloeg hem op het hoofd met een zwaard. ‘Abdoellah bin ‘Oemar zei: ‘Een slavin op het dak van een huis zei: Helaas! Het hoofd van de gelovigen (Moesailamah) is gedood door een zwarte slaaf.”


Volume 5, Boek 59, Nummer 416:

Verteld door Anas bin Malik:

(De stammen van) Ril, Dhakwan, ‘Oesajja en Bani Libië vroegen Allah’s Apostel om hen te voorzien van enkele mannen om hen te steunen tegen hun vijanden. Hij voorzag hen daarom met zeventig mannen van de Ansaar die we in hun leven gewoon waren Al-Qoerra’ te noemen. Zij waren gewoon overdag hout te verzamelen en ’s nachts te bidden. Toen zij bij de bron van Ma’oena waren, doodden de ongelovigen hen door hen in de val te laten lopen. Toen dit nieuws de Profeet bereikte, zei hij Al-Qoenoet gedurende één maand. In het morgengebed riep hij onheil op enkele van de Arabische stammen, op Ril, Dhakwan, ‘Oesajja en Bani Libië. We waren gewoon een vers geopenbaard in hun connectie uit de koran te lezen, maar later werd het vers geannuleerd. Het was: “maak uw volk ten gunste van ons de informatie bekend dat we onze Heer hebben ontmoet, en Hij is blij met ons, en heeft ons blij gemaakt.” (Anas bin Malik voegde toe: Allah’s Profeet zei Qoenoet voor één maand in het morgengebed, onheil oproepend op enkele van de Arabische stammen (namelijk), Ril, Dhakwan, ‘Oesajja en Bani Libië. (Anas voegde toe:) Die zeventig Ansari mannen werden gedood bij de bron van Mauna.

Volume 5, Boek 59, Nummer 459:

Verteld door Ibn Moehairiz:

Ik betrad de moskee en zag Aboe Said Al-Choedri en ging naast hem zitten en vroeg hem over de Al-Azl (dat wil zeggen coïtus interruptus). Aboe Said zei: “We gingen erop uit met Allah’s apostel voor de Ghazwa van Banoe Al-Moestaliq en we ontvingen gevangenen van onder de Arabisch gevangenen en we begeerden de vrouwen en de onthouding werd moeilijk voor ons en we hielden ervan om coïtus interruptus te doen. Dus toen we van plan waren coïtus interruptus te doen, zeiden we: ‘Hoe kunnen we coïtus interruptus doen voor Allah’s Apostel te hebben gevraagd die te midden van ons is?” We vroegen (hem) erover en hij zei: “Het is beter voor u niet dit te doen, want als een ziel (tot de Dag van Opstanding ) bestemd is te bestaan, zal het bestaan.”

Volume 5, Boek 59, Nummer 512:

Verteld door Anas:

De Profeet bad het Fajr Gebed bij Chaibar toen het nog donker was en zei toen, "Allahoe Akbar! CHaibar is vernietigd, Iedere keer als we een (vijandelijke) natie naderen (in gevecht) zal de morgen onheil brengen over hen die gewaarschuwd zijn.' Toen kwamen de inwoners van Chaibar naar buiten en renden in de straten. De Profeet liet hun krijgers doden en hun nageslacht en vrouwen gevangen nemen. Safiyah was onder de gevangenen. Ze kwam eerst in het deel van de buit van Dahya Alkali terecht maar later behoorde ze tot de Profeet. De Profeet gebruikte haar vrijlating als haar 'Mahr' (bruidsschat).


Volume 5, Boek 59, Nummer 522:

Verteld door Anas bin Malik:

We kwamen aan in Chaibar, en toen Allah zijn Apostel hielp het fort binnen te vallen, vertelde men de Apostel van Allah over de schoonheid van Safia bint Hoejai wiens man gedood was toen ze een bruid was. De Profeet koos haar uit voor zichzelf en vertrok met haar, en toen we een plaats genaamd Sidd-as-Sahba bereikten, was Safia’s menstruatie afgelopen en toen trouwde de Apostel van Allah haar. Hais (een Arabische schotel) werd bereid op een kleine leren mat. Toen zei de Profeet tegen me: “Ik nodig de mensen om je heen uit.” Dus dat was het trouwbanket van de Profeet en Safia. Toen reisden we verder naar Medina en ik zag de Profeet, die voor haar een soort kussen maakte met zijn keep achter haar (op zijn kameel). Hij zat toen naast zijn kameel en liet Safia via zijn knie (op de kameel) stappen.

Volume 5, Boek 59, Nummer 599:

Verteld door Moedjashi bin Masoed:

Ik nam Aboe Mabad tot de Profeet opdat hij hem trouw zou zweren voor de migratie. De Profeet zei: “De migratie is naar zijn volk gegaan, maar ik zal hem (Aboe Mabad) de gelofte afnemen voor de islam en de djihaad.”

Volume 5, Boek 59, Nummer 602:

Verteld door ‘Ata’ bin Abi Raba:

‘Oebaid bin ‘Oemar en ik bezochten ‘Aïsja en vroegen haar over de migratie. Zij zei: “Nu is er geen migratie. Vroeger rende een gelovige weg met zijn godsdienst naar Allah en Zijn Profeet, opdat hij niet berecht zou worden vanwege zijn godsdienst. Nu heeft Allah de islam laten zegevieren, en nu kan een gelovige zijn Heer aanbidden waar hij wil. Maar er is djihaad (voor Allah’s Zaak) en intenties.” (Zie hadieth 42, in de 4e volume voor zijn uitleg).

Volume 5, Boek 59, Nummer 637:

Verteld door Boeraida:

De Profeet zond ‘Ali naar Chalid om de Choemoes (van de buit) te brengen en ik haatte Ali, en ‘Ali had een bad genomen (na een seksuele daad met een slavin van de Choemoes). Ik zei tot Chalid: “Zie je hem (dat wil zeggen Ali) niet?” Toen we de Profeet bereikten noemde ik dat hem. Hij zei: “O Boeraida! Haat jij Ali hiervoor?” Ik zei: “Ja.” Hij zei: “Haat hem niet, want hij verdient meer dan dat van de Choemoes.”

Volume 5, Boek 59, Nummer 709:

Verteld door Abu Bakra:

Tijdens de dagen (van de oorlog) van Al-Djamal deed Allah mij voordeel met een woord dat ik had gehoord van de apostel van Allah nadat ik me had aangesloten bij de Metgezellen van Al-Djamal (d.w.z. de kameel) om met hun te vechten. Toen de apostel van Allah hoorde dat de Perzen de dochter van Khosrau als hun heerser had gekroond, zei hij, 'Volkeren die worden geleid door een vrouw zullen nooit succes hebben'.

Volume 5, Boek 59, Nummer 713:

Verteld door Ibn Abbaas:

‘Oemar bin Al-Chattaab was gewoon om Ibn Abbaas naast hem te laten zitten, dus ‘AbdoerRahman bin ‘Auf zei tot ‘Oemar: “We hebben zonen gelijk aan hem.” ‘Oemar antwoordde: “(Ik respecteer hem) vanwege zijn status die u weet.” ‘Oemar vroeg toen Ibn ‘Abbaas over de betekenis van dit Heilige Vers: “Als de hulp van Allah en overwinning [op Mekka] komt…” (110:1)
Ibn ‘Abbaas antwoordde: “Dat gaf de dood van Allah’s Apostel aan waarvan Allah hem informeerde.” ‘Oemar zei: “Ik begrijp het niet behalve van wat u begrijpt.”
Verteld door ‘Aïsja: De Profeet in zijn kwaal waarin hij stierf, was gewoon te zeggen: “O ‘Aïsja! Ik voel nog de pijn veroorzaakt door het eten dat ik at te Chaibar, en op dat moment, voelde ik me alsof mijn aorta was afgesneden van dat vergif.”

Volume 5, Boek 59, Nummer 716:

Verteld door Ibn Abbas:

Donderdag! En hoe groot die donderdag was! De kwaal van Allah’s Apostel werd slechter (op donderdag) en hij zei, breng mij iets zodat ik u iets kan schrijven waarna u nooit zult dwalen.” De mensen (daar aanwezig) verschilden in deze zaak, en het was niet juist om te verschillen voor een profeet. Sommige zeiden: “Wat mankeert hem? (Denk je dat) hij ijlt (serieus ziek)? Vraag hem (om deze toestand te begrijpen).” Dus gingen zij naar de Profeet en vroegen hem opnieuw. De Profeet zei: “Laat mij alleen, want mij huidige toestand is beter dan wat je voor mij roept.” Daarna bevool hij hen om drie dingen te doen. Hij zei: “Drijf de heidenen uit het Arabische schiereiland; respecteer en geeft giften aan de buitenlandse delegaties zoals u mij met hen heeft zien omgaan.” (Said bin Djoebair, de sub-verteller zei dat Ibn Abbas stil was wat betreft de derde bevel, of hij zei: “Ik ben het vergeten.”)

Volume 5, Boek 59, Nummer 724:

Verteld door 'Aisja:

Ik hoorde de Profeet en luisterde naar hem voor zijn dood terwijl hij zijn rug op mij legde en zei: “O Allah! Vergeef mij, en schenk mij Uw Genade, en laat mij de metgezellen ontmoeten.”

Volume 5, Boek 59, Nummer 726:

Verteld door 'Aisja:

De Profeet stierf terwijl hij tussen mijn borst en mijn kin was, dus ik had nooit een afkeer van de doodsmart voor iemand na de Profeet.


Volume 5, Boek 59, Nummer 729:

Verteld door Anas bin Malik:

Terwijl de moslims het Fadjrgebed op maandag aanboden en Aboe Bakr hen leidde in gebed, verhief Allah’s Apostel plotseling het gordijn van Aisja’s woonplek en keek naar hen terwijl zij in de rijen waren van de gebeden en glimlachden. Aboe Bakr trok zich terug om zich bij de rij aan te sluiten, denkend dat Allah’s Apostel naar buiten zou komen voor het gebed. De moslims waren op het punt om hun gebed te beproefen (dat wil zeggen waren op het punt om het gebed op te geven) vanwege het vol vreugde zijn van Allah’s Apostel. Maar Allah’s Apostel wenkt hen met zijn handen om hun gebeden te voltooien en trad toen het verblijf binnen en liet de gordijn vallen.



Boechari index