Boechari Boek 82
Volume 8, Boek 82, Nummer 796:
Verteld door Anas:
Een groep mensen van ‘Oekl (stam) kwamen tot de Profeet en zij leefden met de mensen van As-Soeffa, maar zij werden ziek aangezien het klimaat van Medina hen niet paste, dus zeiden zij: “O Allah’s Apostel! Voorzie ons melk.” De Profeet zei, ik zie geen andere manier voor u dan om de kamelen van Allah’s Apostel te gebruiken.” Dus gingen zij en dronken het melk en urine van de kamelen (als medicijn) en werden gezond en vet. Toen doodden zij de schaapsherder en namen de kamelen weg. Toen iemand die hulp zocht tot Allah’s Apostel kwam, zond hij enkele mannen in achtervolging, en zij werden gevangen genomen en voor de middag gebracht. De Profeet vroeg om enkele ijzeren stukken roodheet te maken, en hun ogen werden met hen gebrand en hun handen en voeten werden afgesneden en werden niet gecauteriseerd. Toen werden zij geplaats op de plek genaamd Al-Harra, en toen zij vroegen om water om te drinken werd hun dat niet gegeven totdat zij stierven. (Aboe Qilaba zei: “Deze mensen pleegden diefstal en moord en vochten tegen Allah en Zijn Apostel.”)
Volume 8, Boek 82, Nummer 797:
Verteld door Anas bin Malik:
Een groep mensen van ‘Oekl (of ‘Oeraina) stam – maar ik denk dat hij zei dat zij van ‘Oekl waren kwamen naar Medina en (zij werden ziek, dus) de Profeet gebood hen om naar de kudde (melkgevende) kamelinnen te gaan en vertelde hen om de urine en melk van de kamelinnen te drinken (als medicijn). Dus gingen zij en dronken het, en toen zij gezond werden, doodden zij de schaapsherder en dreven de kamelen weg. Dit nieuws bereikte de Profeet vroeg in de morgen, dus zond hij (enkele) mannen in achtervolging en zij werden gevangen genomen en naar de Profeet voor de middag. Hij gebood hun handen en voeten af te snijden en hun ogen te worden gebrand met verhitte ijzeren stukken en zij werden bij Al-Haram geworpen, en toen zij vroegen om water om te drinken, werd hun geen water gegeven. (Aboe Qilaba zei: “Zij waren de mensen die diefstal en moord pleegden en terugkeerden naar ongeloof na gelovigen (moslims), en vochten tegen Allah en Zijn Apostel).
Volume 8, Boek 82, Nummer 805:
Verteld door Djabir bin Abdoellah Al-Ansari:
Een man van de stam van Bani Aslam kwam tot Allah’s Apostel en informeerde hem dat hij onwettige seksuele gemeenschap gepleegd had en getuigde vier keer tegen zichzelf. Allah’s Apostel gebood hem om ter dood gestenigd te worden aangezien hij een getrouwd persoon was.
Volume 8, Boek 82, Nummer 806:
Verteld door Aboe Hoeraira:
Een man kwam naar de Apostel van Allah toen hij in de moskee was en riep hem: “Oh Apostel van Allah! Ik heb verboden seks gehad.” De Profeet draaide zijn gezicht naar de andere kant, maar die man herhaalde zijn bewering vier keer en daarna droeg hij getuigenis tegen zichzelf gedurende vier maal. De Profeet riep hem: “Ben je gek?” De man zei: “Nee.” De Profeet zei: “Ben je getrouwd?” De man zei: “Ja.” Toen zei de Profeet: “Breng hem hier weg en stenig hem dood.” Djabir bin ‘Abdoellah zei: Ik was onder hen die deelnamen aan zijn steniging en we stenigden hem bij de Moesalla. Toen de stenen hem begonnen te hinderen vluchtte hij, maar we namen hem naar Al-Harra en stenigden hem dood.
Volume 8, Boek 82, Nummer 807:
Verteld door ‘Aïsja:
Sa’d bin Abi Waqqas en ‘Abd bin Zam’a ruzieden met elkaar (over een kind). De Profeet zei: “De jongen is voor u, O ‘Abd bin Zam’a, want de jongen is voor (de eigenaar) van het bed. O Sauda! Scheid je zezelf af van de jongen.” De subverteller, Al-Laith voegde eraan toe (dat de Profeet ook zei:) “En de steen is voor de persoon die een illegale gemeenschap heeft.”
Volume 8, Boek 82, Nummer 808:
Verteld door Aboe Hoeraira:
De Profeet zei: “De jongen is voor (de eigenaar van) het bed en de steen is voor de persoon die illegale seksuele gemeenschap pleegt.’
Volume 8, Boek 82, Nummer 809:
Verteld door Ibn ‘Oemar:
Een jood en een joden werden gebracht naar Allah’s Apostel op een beschuldiging van het plegen van een illegale seksuele gemeenschap. De Profeet vroeg hen: “Wat is de wettige straf (voor deze zonde) in uw boek (Thora)?” Zij antwoordden: “Onze priester hebben de straf van het zwartmaken van gezichten met houtskool en Tajbiya vernieuwd.” ‘Abdoellah bin Salam zei: “O Allah’s Apostel, vertel hen om de Thora te brengen.” De Thora werd gebracht, en toen één van de joden zijn hand over het Goddelijke vers van de Rajam (ter dood stenigen) hield en begon te lezen wat eraan vooraf ging en wat erop volgde. Daarop zei Ibn Salam tot de jood: “Hef uw handen op.” Kijk! Het Goddelijke vers van de Rajam was onder zijn hand. Dus Allah’s Apostel gebood dat de twee (zondaar) ter dood gestenigd moeten worden, en dus werden zij gestenigd. Ibn ‘Oemar voegde eraan toe: Dus beide van hen werden gestenigd bij de Balat en ik zag de jood de jodin beschutting geven.
Volume 8, Boek 82, Nummer 810:
Verteld door Djabir:
En man van de stam van Aslam kwam tot de Profeet en beleed dat hij een illegale seksuele gemeenschap had gehad. De Profeet keerde zijn gezicht van hem weg totdat de man vier keer tegen zichzelf getuigde. De Profeet zei tot hem: “Bent u gek?” Hij zei: “Nee.” Hij zei: “Bent u getrouwd?” Hij zei: “Ja.” Toen gebood de Profeet dat hij ter dood gestenigd moest worden, en hij werd ter dood gestenigd bij de Moesalla. Toen de stenen hem kwelden, vluchtte hij, maar hij werd gevangen en werd gestenigd totdat hij stierf. De Profeet sprak goed van hem en bood zijn begrafenisgebed aan.
Volume 8, Boek 82, Nummer 816:
Verteld door Ibn ‘Abbaas:
‘Oemar zei: “Ik ben bang dat na een lange tijd na nu, mensen zullen zeggen: “We vinden de verzen over de steniging (Radjam) niet in het Heilige Boek,” en vervolgens kunnen ze afgedwaald raken door een verplichting na te laten die Allah heeft geopenbaard. Zeker! Ik bevestig dat de straf Radjam moet worden opgelegd aan hem die ongeoorloofde geslachtsgemeenschap heeft als hij al getrouwd is en de misdaad is bewezen door getuigen of zwangerschap of een bekentenis.” Soefjaan voegde hieraan toe: “Ik heb deze vertelling op deze manier herinnerd.” ‘Oemar voegde toe: “Voorzeker heeft de Apostel van Allah Radjam uitgevoerd en zo deden wij na hem.”