De djizjabelasting:
Gelijkheid en waardigheid onder islamitische wet?

Walter Short

Inleiding

Het is een vaak herhaalde bewering van moslims dat andere geloofsgemeenschappen altijd met respect en waardigheid zijn behandeld in een oprechte islamitische staat. In werkelijkheid, als je de islamitische literatuur nauwkeurig leest, is deze bewering opmerkelijk voor de frequentie van zijn aanwezigheid. Bijvoorbeeld, de moslimauteur Suzanne Haneef stelt over islams houding naar andere religieuze gemeenschappen:

... Islam staat geen discriminatie toe in de behandeling van andere mensen op grond van religie of enig ander criteria... islam benadrukt goedbuurschap en respect voor de banden van relatie’s met niet-moslims... binnen deze mensenfamilie, vormen joden en christenen, die veel geloofstellingen en waarden met moslims delen, wat islam noemt Ahl al-Kitab, dat is, de Mensen van de Geschriften, en dus hebben moslims een bijzondere relatie met hen als mede-“Geschriftelingen”. [1 ]

Overeenkomstig stelt, de Duitse bekeerling Ahmed von Denffer, onderzoekende de positie van christenen in de islam: ‘Het is dus duidelijk dat, gezien van juridisch oogpunt, christenen het recht hebben om hun eigen voorschriften te hebben.’ [2 ] Van wat hij noemt ‘het maatschappelijk perspectief’’, neemt hij het probleem van soera Al-Maidah 5:51 onderhanden dat waarschuwt tegen het nemen van Joden en christenen als ‘vrienden’:

Aan de andere kant mogen christenen zijnde Ahl al-Kitab niet lastig gevallen of gemolesteerd worden voor het niet-moslims zijn. Het is waar dat de koran tegen het nemen van joden en christenen als vrienden waarschuwt, maar dat betekent niet dat ze gemolesteerd of kwaad gedaan moeten worden voor het niet-moslims zijn. [3 ]

Tot nu toe zijn allen erg positief, maar zowel Haneef als Von Denffer zijn moslims die in het Westen wonen, dus interacterend met christenen, en een Westers publiek bedienend. Dus, hun benadering zal bepaald worden door die realiteit. Een iets verschillende attitude wordt getoond door een moslimschrijver uit Saoedi-Arabië, een staat grotendeels geregeerd door de islamitische wet, en die alle uitdrukkingen van religieuze vrijheid verbiedt:

In een land geregeerd door moslimautoriteiten, wordt een niet-moslim zijn vrijheid van geloven gegarandeerd... Moslims worden verboden om een niet-moslim te verplichten om de islam te belijden, maar hij moet aan de moslims gewillig de [tol] belasting betalen en onderdanig, zich onderwerpen aan de islamitische wetten, en niet zijn polytheïstische rituelen openlijk praktiseren. [4 ] (Cursieve weergave is van ondergetekende)

In dit artikel zal ik de aspecten van houding van de islam naar niet-moslims onderzoeken, in het bijzonder de djizja-belasting, om te kijken of Haneefs bewering in het bijzonder waar is. Mijn nadruk zal zijn op de islamitische wet, omdat die praktisch iedere verband reguleert. Omdat moslims in het Westen, net als in de moslimwereld het goddelijke karakter van de sjaria erkennen zoals het voornamelijk op de koran en de Soenna is gegrond, en de islamitische staat met islamitische wet als de ideale maatschappij houdt, is het belangrijk te zien wat dit in de praktijk zou betekenen voor niet-moslims, als het Kalifaat ooit wordt hersteld en in het Westen wordt toegepast.

1. De waarde van het menselijke leven

In het Westen, tenminste in constitutionele termen, hoewel inadequaat in de praktijk gebracht op sommige plaatsen, is de gelijkheid van menselijk wezens een fundamenteel standpunt – ‘alle mensen zijn gelijk voor de wet’. Vanwege deze reden wordt Justitie vaak afgebeeld met een blinddoek, de klasse, religie of ras van iemand is irrelevant – de wet, tenminste in termen van zijn doel, is gelijkelijk op iedereen van toepassing, en beschermt iedereen gelijkelijk.

In de islamitische wet, echter, is dit niet het geval. Het leven van een moslim wordt beschouwd superieur te zijn ten opzichte van dat van een niet-moslim, in die mate dat, terwijl een niet-moslim een moslim zou doden geëxecuteerd zou worden, het omgekeerde niet zal gebeuren. [5 ] Dit is ondanks het feit dat moord normaal gesproken in de islam als een halsmisdaad wordt beschouwd, met regelmatige executies in de meeste moslimstaten. Deze ongelijkheid is ook te zien in het bloedgeld betaald aan niet-moslims waar moord of letsel heeft plaatsgevonden, wat de helft is van dat van een moslim. [6 ] Praktisch betekent deze regel dat een moslim niet de gewoonlijke vergelding hoeft te vrezen voor moord als hij een niet-moslim doodt. De wet beschermt weloverwogen en bewust niet niet-moslims zoals het moslims doet. De positie van islamitische wet is niet die dat het menselijk leven heilig is, maar dat moslimleven dat is.

2. De waarde van bewijsvoering

Wat we zojuist hebben gesteld over gerechtigheid wordt erg relevant wanneer we kijken naar bewijs in een rechtbank. Haneef’s overtuigingen kunnen onmiddellijk worden bevraagd door te wijzen op het feit dat in de islam, het getuigenis van een niet-moslim in de rechtbank inferieur wordt beschouwd ten opzichte van dat van een moslim, een praktijk officiële toegestaan in landen als Pakistan [7 ] Dit betekent in de praktijk dat als een moslim op één of andere manier een overtreding begaat tegen een christen, door de laatste te bestelen, letsel aan te brengen of zelfs te verkrachten, de christen tenminste een andere christengetuigen moet verwerven om het getuigenis van een moslim te evenaren, en zelfs dan is in de praktijk de stelling dat de laatste een meer geloofwaardige getuige is. Deze regel bevat ook de beledigende veronderstelling dat niet-moslims intrinsiek oneerlijk en als zodanig onbetrouwbare getuigen zijn.

Vanzelfsprekend benadeelt dit aanzienlijk niet-moslims, en wordt van praktisch belang wanneer we de frequente beschuldigingen van blasfemie beschouwen geuit door moslims tegen christenen in plaatsen als Pakistan, dat gewoonlijk een verborgen motief heeft (vaak persoonlijk of een meningsverschil over land). Wetsbepalingen zoals deze geven moslims zonder scrupules het idee dat het ‘jachtseizoen’ op minderheden geopend is. Een overeenkomstige regel stelt de erfrechten van christenvrouwen van moslims in gevaar. [8 ] Opnieuw geeft dit oneerlijke moslimfamilieleden van een weduwe mogelijkheden.

3. De waarde van menselijke waardigheid

Wat we zojuist hebben onderzocht wordt erg belangrijk wanneer we de zaak van menselijke waardigheid onderzoeken. Het volgt bijna natuurlijk dat als het leven van een niet-moslim inferieur ten aanzien van dat van een moslim wordt beschouwd, de waardigheid van de eerste in hetzelfde tekort van respect zal worden gehouden. Verkrachting in de meest moslimlanden resulteert gewoonlijk in de executie van de overtreder wanneer het slachtoffer een moslim is. Wanneer het slachtoffer een niet-moslim is, en de overtreder is een moslim, is dit niet het geval. [9 ] Dus, de eer van een christenvrouw wordt niet gelijk beschouwd aan die van een moslimvrouw. Deze regel is erg kil.

Een bijzonder verwerpelijke regel betreft de christenvrouw van een moslimman. Hun verschil in religie belet hen een gemeenschappelijk begraafplaats. Bovendien, als zij zwanger is op het moment van sterven, kan de foetus, die moslim beschouwd wordt, niet worden begraven op een christelijke begraafplaats, en kan dus de vrouw daar ook niet begraven worden, en moet daarom begraven worden op een ‘neutrale’ plaats. [10 ] Zelfs in de dood worden christenen soms waardigheid ontnomen.

4. De waarde van menselijk bezit

Het recht van het verdedigen van persoonlijk bezit wordt gewoonlijk als een fundamentele vrijheid gezien, en een overtreding ervan door diefstal is in alle maatschappijen strafbaar, ongeacht, opnieuw, de religieuze identiteit van de dief of het slachtoffer. Dit is niet het geval in alle omstandigheden in de islamitische wet. De situatie is soms wat ambigu, in het bijzonder als haraam voorwerpen voor moslims in het spel zijn. [11 ]

Een andere regel, echter, suggereert dat als een moslims iets van een christen stal, zoals een gouden kruis, en vervolgens stelde dat hij dit deed om dit ‘ongelovige’-object te vernietigen, hij niet vervolgd zal worden. [12 ] Dus in de islamitische wet is niets scherp omlijnd wat het bezit van christelijke onderdanen beschermt, zoals het geval zou zijn in de meeste Westerse systemen die al het bezit als zodanig beschermen, ongeacht iemands ras of geloof.

5. Religieuze vrijheid

De meeste Westerse constituties vandaag de dag garanderen gehele religieuze vrijheid, in meninguiting, praktijk en verbreiding. Een persoon is volledig vrij om zijn overtuiging te houden of te veranderen, of zelfs geen religieuze overtuigingen te hebben. Onder islamitische wet, echter, is dit niet het geval. Hoewel een persoon vrij mag zijn om een moslim, jood, christen of Zorastriaan te zijn, mag hij geen andere religieuze overtuigingen houden, zoals het verbod op heidendom illustreert. [13 ]

Bovendien, hoewel een niet-moslim zijn religie mag veranderen in islam of een andere “Schriftuurlijk” geloof, ziet een moslim die zich van de islam af bekeert executie tegemoet. [14 ] Hieruit volgt dat christenen verboden worden om moslims te bekeren, hoewel een dergelijk verbod niet voor moslims geldt. Dit betreft ook huwelijken, omdat als een moslim afvallig wordt, het huwelijk ontbonden is, en er is ten minste één recentelijk voorbeeld hiervan in Egypte, waar een liberale moslim door een hof afvallig werd verklaard, en zijn huwelijk ontbonden, wat het koppel noodzaakte om naar het Westen te verhuizen, illustrerend dat de regel niet slecht theoretisch is. [15 ]

Meest schrijnend, hoewel het naoorlogse tijdperk, in het bijzonder sinds de zeventiger jaren, een energetische plotselinge toename van moskeeconstructies in het Westen kende, er geen corresponderende ontwikkelingen in christelijke religieuze gebouwen in de moslimwereld, omdat de islamitische wet alleen het repareren van bestaande gebouwen toestaat en de constructie van nieuwe gebouwen verbiedt. [16 ] Dezelfde regel verbiedt een christelijke aanwezigheid in wat voor vorm dan ook op het Arabisch schiereiland, dus zien we de anomalie dat waar de Saoedies recentelijk een gigantische moskee in Rome bouwden, er geen mogelijkheid van wederkerigheid is voor de Rooms-katholieken (of anderen) om zelfs een klein kapelletje in Saoedi-Arabië te bouwen. De zaak is niet slechts één van wederkerigheid, nationale christenen in de moslimwereld worden dit recht evenzo ontzegd, waar moslim vrijelijk moskeeën mogen bouwen.

6. De djizjabelasting

De Amerikaanse revolutie werd gevochten op het principe ‘geen belasting zonder vertegenwoordiging’, het idee dat constitutionele gelijkheid een randvoorwaarde was voor soevereine uitoefening van het heffen van belastingen. De enige basis voor verschillende niveaus van belasting is sociaal-economisch onderscheid, maar zelfs hier is de belasting identiek in karakter, wordt geheven zonder aanzien des persoons. Het principe van onderscheid in progressieve belasting, is het vermogen om te betalen. De opgelegde belasting bestraft niet een zakenman voor zijn succes. Weigering om te betalen zal resulteren in boetes of gevangenschap, maar nooit executie. Verder, de belasting die hij betaalt geeft hem recht op de volledige bescherming van de staat, en dus volledig en gelijk burgerschap. Het doel van de belasting is hetzelfde voor iedereen - het in staat stellen van de staat om in de veiligheid en welzijn van al zijn burgers te voorzien.

Dit is niet het geval met de djizja, wat een belasting is die de dhimmie alleen moest betalen. Het heeft zijn oorsprong in soera At-Taubah 9: 29, waar het expliciet onthuld wordt als een teken van de onderwerping van overwonnen niet-moslims. [17 ] Dus, de belasting is duidelijk een tol, en een teken van onderwerping, op geen manier equivalent aan de aalmoezenbelasting zakaat. Yusuf Ali’s commentaar op de djizja maakt dit duidelijk:

1281 Djizja: de grondbetekenis is compensatie. De afgeleide betekenis, die de technische betekenis werd, was een hoofdelijke belasting geheven op degenen die de islam niet aanvaarden, maar wilden leven onder de bescherming van de islam, en dus stilzwijgend bereid waren om zich te onderwerpen aan de idealen die in de moslimstaat worden afgedwongen. Er was geen permanent bedrag voor vastgesteld. Het was in erkenning dat degenen wiens religie getolereerd werd, op hun beurt zich niet bemoeien met de verkondiging en de vooruitgang van de islam. Imam Shafi’i suggereert één dinar per jaar, welke de Arabische gouden dinar van de moslimstaten zou zijn. De belasting varieerde in bedrag, en er waren uitzonderingen voor de armen, voor vrouwen en kinderen (volgens Aboe Hanifa), voor slaven, en voor monniken en kluizenaars. Zijnde een belasting op vermogende mannen van militaire leeftijd, was het in een betekenis een afkoopsom voor militaire dienst. Maar zie de volgende noot. (9.29)

1282 ‘An Yadin (letterlijk, uit de hand) is op verschillende manieren geinterpreteerd. De hand zijnde het symbool van macht en autoriteit. Ik aanvaard de interpretatie “als teken van gewillige onderwerping.” De djizja was dus deels symbolisch en deels een afkoopsom voor militaire dienst, maar omdat het bedrag niet significant was en de uitzonderingen talrijk, overheerste zijn symbolische karakter. Zie de laatste noot. (9.29)

Abul ‘Ala Mawdudi, koranexegeet en stichter van de islamitische Pakistaanse groep Djama’at-i-Islami was erg onapologetisch over de djizja:

... de moslims moeten zich trots voelen op een dergelijke humane wet als die van de djizja. Want het is duidelijk dat een maximale vrijheid die toegestaan kan worden aan degenen die niet de weg van Allah aannemen maar kozen om de foute wegen op te gaan, is dat zij getolereerd moeten worden om het leven te leiden dat zij wensen. [18 ]

Hij interpreteert het koranbevel voor djihaad als het hebben van het doel van het onderwerpen van niet-moslims, hen te dwingen de djizja te betalen als het bepalende symbool van hun onderwerping:

... joden en christenen... moet gedwongen worden de djizja te betalen om zo een einde te maken aan hun onafhankelijkheid en suprematie zodat zij geen regeerders en soevereine vorsten in het land blijven. Deze krachten moeten uit hen ontrukt worden door de volgelingen van het ware Geloof, die de soevereiniteit moeten aannemen en anderen op het Rechte Pad moeten leiden. [19 ]

Het gevolg hiervan is dat in een islamitische staat – in het bijzonder het kalifaat – niet-moslims regeringsposten moeten worden ontzegd, omdat de staat er bestaat voor de moslims, die alleen de ware burgers zijn, terwijl de niet-moslims louter overwonnen bewoners zijn, en de djizja geeft dit aan.

Dat is waarom de islamitische staat hen bescherming biedt, als zij overeenstemmen te leven als dhimmie door de djizja te betalen, maar het kan niet toestaan dat zij hooggeplaatste regeerders op een plaats blijven en verkeerde manieren instellen en deze anderen opleggen. Aangezien deze gang van zaken onvermijdelijk chaos teweeg brengt, is het de plicht van ware moslims om hun best te doen een einde te maken aan hun verdorven heerschappij en ze onder een rechtvaardige order te brengen. [20 ]

Verschillen van belastingbetaling laten verschillen zien in burgerschap. Als een symbool van onderwerping geeft het aan dat de staat niet werkelijk het gemeenschappelijk eigendom van al zijn permanente inwoners is, maar alleen de moslims. De niet-moslims zijn de overwonnen buitenstaanders. Het laat hun inferieure omstandigheid zien. Het straft hen ook voor hun ongeloof in de islam. Islamitische wetgevers maken erg duidelijk dat de djizja bestraffend is in karakter. [21 ] Verder wordt het geheven met vernedering. [22 ]. Dus is het op geen enkele manier vergelijkbaar met Westerse belastingsystemen. Zelfs progressieve belastingheffing is geen ‘straf’ voor economisch succes, noch is enig belasting in het bijzonder vernederend in karakter.

Dit illustreert dat fundamenteel, in een islamitische staat, de niet-moslims in een slechtere situatie zijn dan gevangenen die voorwaardelijke vrijlating hebben, omdat zij nog worden bestraft – zij worden niet beschouwd als ‘goede, gezagsgetrouwe burgers’, echter voorbeeldig hun gedrag, maar in plaats daarvan als criminelen die een dag verlof is gegeven. Hun misdaad is hun geloof. [23 ] Bovendien, hun misdaad is groot van nature – zij verdienen de dood. [24 ] Dit toont het unieke karakter van de djizjabelasting aan – ongelijk Westerse belastingen, geeft betaling geen gelijkheid en vrijheid aan de betaler, maar in plaats daarvanlouter permissie om voor nog een belastingperiode te leven; verzuimen het te betalen resulteert in de dood. Opnieuw, het is nogal analoog met een veroordeelde op voorwaardelijke vrijlating die regelmatig het politiebureau bezoekt om zich te registreren. Dit verschilt van het geval van iemand in het Westen die weigert zijn belasting om wat voor reden te betalen; hij wordt bestraft, hoewel gezegd moet worden niet door executie, voor het overtreden van de wet. Het omgekeerde is waar met de djizja – de belasting zelf is straf en de betaler leeft in de permanente conditie van te worden bestraft voor zijn geloof totdat hij zich bekeerd. In wezen leven niet-moslims onder een permanente bedreiging van de dood.

Conclusie

Alleen met wilde verbeeldingskracht kan de situatie van niet-moslims onder islamitische wet gezien worden als één die gelijke burgerschap geeft, wat moslimapologeten dan ook beweren. Overeenkomstig, alleen met een sprong van fantasie kan je ooit geloven dat een dergelijke situatie ereen is die niet-moslims welkom zullen heten. De eer, waardigheid, gelijkheid en zelfs het leven van niet-moslims zijn in geen geval gegarandeerd onder de islamitische wet. De djizjabelasting in het bijzonder laat de constitutionele minderwaardigheid zien en vernedering die een dergelijke legale regeling geeft. Voor niet-moslims is het alsof zij voortdurend wandelen onder het zwaard van Damocles, dat op het punt staat ieder moment te vallen. Als moslims christenen en anderen een islamitische politieke order wensen te beschouwen als iets aantrekkelijk, zouden hun geleerden het beste zich druk bezig moeten houden met ijtihad om die elementen van islamitische jurisprudentie en wetgeving te reviseren die in het bijzonder beledigend zijn voor niet-moslims.


Referenties

[1 ]

Haneef, Suzanne, What everyone should know about Islam and Muslims, (Kazi Publications, Lahore, 1979), p. 173.

[2]

von Denffer, Ahmed, Christians in the Qur'an and the Sunna, (Islamic Foundation, Leicester, 1979), p. 38.

[3]

von Denffer, Christians in the Qur'an and the Sunna, p. 41.

[4]

Al-Omar, Abdul Rahman Ben Hammad, The Religion of Truth, (Riyadh, General Presidency of Islamic Researches, 1991), p. 86.

[5]

Volume 9, Boek 83, Nummer 50. Verteld door Aboe Djoehaifa:

Ik vroeg ‘Ali: “Heb je goddelijke literatuur naast wat in de koran is?” Of, zoals Oejaina eens zei: “Naast wat de mensen hebben?” ‘Ali zei: “Bij Hem Die het graan spleet (ontkiemd) en de ziel schiep, we hebben niets behalve wat in de koran is en het vermogen (gift) van het begrijpen van Allah’s Boek waarmee Hij een mens mag begunstigen, en wat is geschreven op dit vel papier.” Ik vroeg: “Wat is op dat papier?” Hij antwoordde: “De wetsbepalingen van Dija (Bloedgeld) en het (losgeld voor) het vrijlaten van gevangenen, en het oordeel dat geen moslims gedood moet worden in Qisas (gelijkheid in straf) voor het doden van een Kafir (ongelovige).”

Boek 14, Nummer 2745. Verteld door Abdoellah ibn Amr ibn al-‘As:

De Apostel van Allah (vrede zij met hem) zei: ... Een gelovige zal niet worden gedood voor een ongelovige, noch een bongenoot binnen de bepaling van het bondgenootschap met hem.

[6]

7498
AL-RISALA (Maliki Manual)
37.04 BLOOD RATE TO OTHER THAN MUSLIM MEN
The blood-wit for a woman shall be half that of a man. Similarly the blood-wit for a male Christian or Jew is half that of a male Muslim, and the blood-wit for their women is half that of their men. As for a Magian, his blood-wit is eight hundred dirhams. The blood-wit for their women is half that of their men. Similarly, in respect of wounds, compensation given to non-Muslims is half what is given to their Muslim counterparts.

[7]

4833
AL-HEDAYA Vol. II (Hanafi Manual)
Christians and Jews may testify concerning each other
The testimony of Zimmees with respect to each other is admissible, notwithstanding they be of different religions. Malik and Shafe'i have said that their evidence is absolutely inadmissible, because, as infidels are unjust, it is requisite to be slow in believing any thing they may advance, God having said (in the Koran) "WHEN AN UNJUST PERSON TELLS YOU ANY THING, BE SLOW IN BELIEVING HIM; "whence it is that the evidence of an infidel is not admitted concerning a Muslim; and consequently, that an infidel stands (in this particular) in the same predicament with an apostate. The arguments of our doctors upon this point are twofold. First, it is related of the prophet, that he permitted and held lawful the testimony of some Christians concerning others of their sect. Secondly, an infidel having power over himself, and his minor children, is on that account qualified to be a witness with regard to his faith is not destructive of this qualification, because he is supposed to abstain from every thing prohibited in his own religion, and falsehood is prohibited in every religion. It is otherwise with respect to an apostate, as he possesses no power, either over his own person, or over that of another; and it is also otherwise with respect to a Zimmee in relation to a Muslim, because a Zimmee has no power over the person of a Muslim. Besides, a Zimmee may be suspected of inventing falsehoods against a Muslim, from the hatred he bears to him on account of the superiority of the Muslims over him.
3197
AL-HEDAYA Vol. I (Hanafi Manual)
[Qualification of a witness]
It is necessary that the witnesses be ... Muslims; the evidence of infidels not being legal with respect to Muslims.

[8]

4781
AL-HEDAYA Vol. II (Hanafi Manual)
CHAPTER IV.
OF THE DECREES OR A QAZI RELATIVE TO INHERITANCE
[Case of the widow of a Christian claiming her inheritance after having embraced the faith]
If a Christian die, and his widow appear before the Qazi as a Muslima, and declare that "the had become so since the death of her husband," and the heirs declare that she had become so before his death, their declaration must be credited. Ziffer is of opinion that the declaration of the widow must be credited; because the change of her religion, as being a supervenient circumstance, must be referred to the nearest possible period. The arguments of our doctors are, that as the cause of her exclusion from inheritance, founded on difference of faith, exists in the present, it must therefore be considered as extant in the preterite, from the argument of the present;--in the same manner as an argument is derived from the present, in a case relative to the running of the water course of mill;--that is to say, if a dispute arise between the lessor and lessee of a water- mill, the former asserting that the stream had run from the period of the lease till the present without interruption, and the latter denying this, case, if the stream be running at the period of contention, the assertion of the lesser must be credited, but if otherwise, it follows that the argument in question suffices, on behalf of the heirs, to desert the plea of the widow. With respect to what Ziffer objects, it is to be observed that he has regard to the argument of apparent circumstances, for establishing the claim of the wife upon her husband's estate, and an argument of this nature does not suffice as proof to establish a right although it would suffice to annul one.
4782
AL-HEDAYA Vol. II (Hanafi Manual)
[Case of the Christian, widow of a Muslim claiming, under the same circumstances]
If Muslim, whose wife was once a Christian, should die, and the widow appear before the Qazi as a Muslima, and declare that she had embraced the faith prior to the death of her husband, and the heirs assert the contrary,- in this case also the assertion of the heirs must be credited, for no regard is paid, in this instance, to any argument derived from present circumstances, since such an argument is not capable of establishing a claim, and the widow is here the claimant of her husband's property. With respect to the heirs, on the contrary, they are repellents of the claim; and probability is an argument in their favour, the widow is supervenient, and is therefore an argument against her.

[9]

7520
AL-RISALA (Maliki Manual)
37.27 EEN CHRISTEN VERKRACHTER
Als een christen een moslimvrouw verkracht, moet hij onmiddellijk worden gedood door een moslim. Maar een moslim kan niet worden geexecuteerd vanwege een ongelovige.

[10]

Fiqh-us-Sunnah
Fiqh 4.75a
Een niet-moslim vrouw die sterft terwijl zij een kind draagt door een moslim moet in een apart graf worden begraven.
Al-Baihaqi deed verslag van Wathilah bin al-Asqa' dat hij een christenvrouw begroef dragende het kind van een moslim in een begraafplaats dat noch tot moslims noch tot christenen behoorde. Ahmad ondersteunt deze mening omdat hij zegt dat vrouw zijnde een ongelovige, niet begraven kan worden op een begraafplaats van moslims, want zij zouden lijden vanwege haar straf, noch kan zij worden begrafen op een christelijke begraafplaats omdat haar foetus, die een moslim is, zou lijden door hun straf.

[11]

. 5556
AL-HEDAYA Vol. III (Hanafi Manual)
Section
Of the usurpation of things which are of no value.
A Mussulman is responsible for destroying the wine or pork of a Zimmee-
If a Mussulman destroy wine or pork belonging to a Zimmee, he must compensate for the value of the same; whereas, if he destory wine or pork belonging to a Mussulman, no compensation is due.- Shafei maintains that in the former case also no compensation is due. A similar disagreement subsists with respect to the case of a Zimmee destroying wine or pork belonging to a Zimmee; or of one Zimmee selling either of these articles to another; for such sale is lawful, according to our doctors ,- in opposition to the opinion of Shafei. The argument of Shafei is that wine and pork are not articles of value with respect to Mussulmans,- nor with respect to Zimmees, as those are dependant of the Mussulmans with regard to the precepts of the LAW. A compensation of property, therefore, for the destruction of these articles is not due. The arguments of our doctors are that wine and pork are valuable property with respect to Zimmees: for with them wine is the same as vinegar with the Mussulmans, and pork the same as mutton; and we, who are Mussulmans, being commanded to leave them in the practice of their religion, have consequently no right to impose a rule upon them.- As, therefore, wine and pork are with them property of value, it follows that whoever destroys these articles belonging to them does, in fact, destroy their property of value: in opposition to the case of carrion or blood, because these are not considered as property according to any religion, or with any sect.
5557
AL-HEDAYA Vol. III (Hanafi Manual)
And must compensate for it by a payment of the value.
Hence it appears that if a Mussulman destroy the wine or pork of a Zimmee, he must compensate for the value or the pork ,-and also of the wine, notwithstanding that be of the class of similars; because it is not lawful for Mussulmans to transfer the property of wine, as that would be to honour and respect it. It is otherwise where a Zimmee sells wine to a Zimmee, or destroys the wine of a Zimmee; for in these case it is incumbent upon the seller to deliver over the wine to the purchase, and also upon the destroyer to give as a compensation a similar quantity of wine to the proprietor, since the transfer of the property of wine is not prohibited to Zimmees:-contrary to usury, as that is excepted from the contracts of Zimmees ;- or to the case of the slave of a Zimmee, who having been a Mussulman becomes an apostate; for if any Mussulman kill this slave, he is not in that case responsible to the Zimmee, notwithstanding the Zimmee consider the slave as valuable property, since we Mussulmans are commanded to show our abhorrence of apostates. It is also otherwise with respect to the wilful omission of the Tasmeea, or invocation in the slaying of an animal, where the proprietor considers such omission as lawful, being for instance, of the sect of Shafei ;- in other words, if a person of the sect of Haneefa destroy the flesh of an animal so alin by a person of the sect of Shafei, the Haneefite is not in that case responsible to the Shafeyite, notwithstanding the latter did, according to his tenets, believe the slain animal to have been valuable property; because the authority to convince the Shafeyite of the illegality of his practice is vested in the Haneefite, inasmuch as it is permitted to him to establish the illegality of it by reason and argument.
5561
AL-HEDAYA Vol. III (Hanafi Manual)
And must compensate for them by paying their intrinsic value.
PROCEEDING upon the doctrine of Haneefa, the destroyer, in the case here considered, is responsible for the value the articles bear in themselves, independent of the particular amusement to which they contribute. Thus if a female singer be destroyed, she must be valued merely as a slave girl; and the same of fighting rams, tumbling pigeons, game cocks, or eunuch slaves; in the other words, if any of these be destroyed, they must be valid and accounted for at the rate they would have borne if unfit for the light and evil purposes to which such articles are commonly applied; and other musical instruments. It is to be observed that, in the case of spilling Sikker or Monissaf, the destroyer is responsible for the value of the article, and not for a similar, because it does not become a Mussulman to be proprietor of such articles. If, on the contrary, a person destroy a crucifix belonging to a Christian, he is responsible for the value it bears as a crucifix; because Christians are left to the practice of their own religious worship.

[12]

3915
AL-HEDAYA Vol. II (Hanafi Manual)
[or a crucifix or chess board]
Amputation is not incurred by stealing a crucifix, although is be of gold, - nor by stealing a chess-board or chess pieces of gold, as it is in the thief's power to excuse himself, by saying "I took them with a view to break and destroy them, as things prohibited." It is otherwise with respect to coin bearing the impression of an idol, by the theft of which amputation is incurred; because the money is not the object of worship, so as to allow of it destruction, and thus leave it in the thief's power to excuse himself. It is recorded, as an opinion of Abu Yusuf, that if a crucifix be stolen out of a Christian place of worship, amputation is not incurred; but if it be taken from a house, the hand of the thief is to be struck off, for in such a situation it is lawful property, and the object of custody.

[13]

Soera 9:28
O, gij die gelooft, de afgodendienaren zijn voorzeker onrein. Zij zullen daarom na (verloop van) dit jaar de heilige Moskee niet naderen.

Sahieh Boechari, Volume 4, Boek 53, Nummer 393. Verteld door Said bin Djoebair:

Dat hij Ibn ‘Abbaas hoorde zeggen: “Donderdag! En je weet niet wat donderdag is? Daarna weende Ibn ‘Abbaas totdat de stenen op de grond doorweekt waren met tranen. Waarop ik Ibn ‘Abbaas vroeg: “Wat er met donderdag gebeuren?” Hij zei: “Toen de conditie (dat wil zeggen gezondheid) van Allah’s Apostel verslechterde, zei hij: ‘Breng mij een been van een schouderblad, zodat ik iets voor u kan schrijven dat je nooit zult afdwalen.’ De mensen verschilden in hun meningen hoewel het onbeleefd was om te verschillen tegenover een profeet. Zij zeiden: ‘Wat is er met hem? Denk je dat hij gek is? Vraag hem. De Profeet antwoordde: “Laat mij aangezien ik in een betere staat ben dan wat je mij vraagt te doen.’ Toen gebood de Profeet hen om drie dingen te doen zeggend: ‘Zet alle heidenen uit het Arabische Schiereiland, toon respect voor alle buitenlandse afgevaardigden door hen giften te geven zoals ik gewoon was te doen.’” De subverteller voegde toe: “Het derde gebod was iets heilzaams dat of Ibn ‘Abbaas niet noemde of hij noemde het maar ik vergat ben het vergeten.’

[14]

AL-HEDAYA Vol. II (Hanafi Manual)
CHAP. IX
Of the Laws concerning Apostates.
An exposition of the faith is to be laid before an apostate ;
When a Muslim apostatises from the faith, an exposition thereof is to be laid before him, in such a manner that if his apostasy should have arisen from any religious doubts or scruples, those may be removed. The reason for laying an exposition of the faith before him is that it is possible some doubts or errors may have arisen in his mind, which may be removed by such exposition; and as there are only two modes of repelling the fin of apostasy, namely, destruction or Islam, and Islam is preferable to destruction, the evil is rather to be removed by means of an exposition of the faith; - but yet this exposition of the faith is not incumbent*, (according to what the learned have remarked upon his head,) since a call to the faith has already reached the apostate.
* That is, it is lawful to kill an apostate without making any attempt to recover him from his apostasy.
4131
AL-HEDAYA Vol. II (Hanafi Manual)
[who, if he repent not with in three days, is put to death;whether he be freemen or a slave]
An apostate is to be imprisoned for three days, within which time if he return to the faith, it is well : but if not, he must be slain.]
It is recorded in the Jama Sagheer that "an exposition of the faith is to be laid before an apostate, and if he refuse the faith, he must be slain:" - and with respect to what is above stated, that " he is to be imprisoned for three days," it only implies that if he require a delay, three days may be granted him, as such is the term generally admitted and allowed for the purpose of consideration. It is recorded from Haneefa and Abu Yusuf that the granting of a delay of three days in laudable, whether the apostate require it or not : and it is recorded from Shafe'i that it is incumbent on the Imam to delay for three days, and that it is not lawful for him to put the apostate to death before the lapse of that time; since it is most probable that a Muslim will not apostatise but from some doubt or error arising in his mind; wherefore some time is necessary for consideration; and this is fixed at three days. The arguments of our doctors upon this is fixed at three days. The arguments of our doctors upon this point are twofold. - First, God, says, in the Koran, "Slay the Unbelievers," without any reserve of a delay of three days being granted to them; and the prophet has also said "Slay the man who changes his religion," without mentioning any thing concerning a delay : Secondly, an apostate is an infidel enemy, who has received a call to the faith, wherefore he may be slain upon the instant, without any delay. An apostate is termed on this occasion an infidel enemy, because he is undoubtedly such; and he is not protected, since he has not required a protection; neither is he a Zimmee, because capitation-tax has not been accepted from him; hence it is proved that he is an infidel enemy*. It is to be observed that, in these rules, there is no difference made between an apostate who is a freeman, and one who is a slave, as the arguments upon which they are established apply equally to both descriptions.
* Arab. Hirbee; a term which the translator has generally rendered alien, and which applies to any infidel not being a subject of the Muslim government.
7512
AL-RISALA (Maliki Manual)
37.19 CRIMES AGAINST ISLAM
A freethinker (zindiq) must be put to death and his repentance is rejected. A freethinker is one who conceals his unbelief and pretends to follow Islam. A magician also is to be put to death, and his repentance also is to be rejected. An apostate is also killed unless he repents. He is allowed three days grace; if he fails to utilise the chance to repent, the execution takes place. This same also applies to women apostates.
If a person who is not an apostate admits that prayer is obligatory but will not perform it, then such a person is given an opportunity to recant by the time of the next prayer; if he does not utilise the opportunity to repent and resume worship, he is then executed. If a Muslim refuses to perform the pilgrimage, he should be left alone and God himself shall decide this case. If a Muslim should abandon the performance of prayer because he disputes its being obligatory, then such a person shall be treated as an apostate - he should be given three days within which to repent. If the three days lapse without his repenting, he is then executed.
Whoever abuses the Messenger of God - peace and blessing of God be upon him - is to be executed, and his repentance is not accepted.
If any dhimmi (by 'dhimmi' is meant a non-Muslim subject living in a Muslim country) curses the Prophet - peace be upon him - or abuses him by saying something other than what already makes him an unbeliever, or abuses God Most High by saying something other than what already makes him an unbeliever, he is to be executed unless at that juncture he accepts Islam.
The property of an apostate after his execution is to be shared by the Muslim community.

[15]

7410
AL-RISALA (Maliki Manual)
32.11 EFFECTS OF CHANGE OF RELIGION
If either of a couple apostatises, according to the view of other jurists, such a marriage is to be dissolved without a divorce...

[16]

4120
AL-HEDAYA Vol. II (Hanafi Manual)
SECTION
[The construction of infidel places of worship in a Muslim territory is unlawful; but those already founded there may be repaired.]
The construction of churches or synagogues in the Muslim territory is unlawful, this being forbidden in the traditions: - but if places of worship originally belonging to Jews or Christians be destroyed, or fall to decay*, they are at liberty to repair them, - because buildings cannot endure for ever, and as the Imam has left these people to the exercise of their own religion, it is a necessary inference that he has engaged not to prevent them from rebuilding or repairing their churches and synagogues. If, however, they attempt to remove these, and to build them in a place different from their former situation, the Imam must prevent them, since this is an actual construction : and the places which they use as hermitages are held in the same light as their churches, wherefore the construction of those also is unlawful. It is otherwise with respect to such places of prayer as are within their dwellings, which they are not prohibited from constructing, because the these are an appurtenance to the habitation. What is here said is the rule with respect to cities; but not with respect to villages or hamlets; because as the tokens of Islam (such as public prayer, festivals, and so forth) appear in cities, Zimmees should not be permitted to celebrate the token of infidelity there, in the face of them; but as the tokens of Islam do not appear in villages or hamlets, there is no occasion to prevent the construction of synagogues or churches there. Some allege that in our country Zimmees are to be prohibited from constructing churches or synagogues, not only in cities, but also in villages and hamlets; because in the villages of our country various tokens of Islam appear; and what is recorded from Haneefa, (that the prohibition against building churches and synagogues is confined to cities, and does not extend to villages and hamlets) relates solely to the villages of Koofa; because the greater part of the inhabitants of these villages are Zimmees, there being few Muslims among them, wherefore the tokens of Islam do not there appear : moreover, in the territory of Arabia, Zimmees are prohibited from constructing churches of synagogues either in cities or villages, because the prophet has said "Two religion cannot be professed together in the peninsula of Arabia."

[17]

Soera At-Tauba
29. Bestrijdt diegenen onder de mensen van het Boek, die in Allah noch in de laatste Dag geloven, noch voor onwettig houden wat Allah en Zijn boodschapper voor onwettig hebben verklaard, noch de ware godsdienst belijden totdat zij de belasting (de Djizja) met eigen hand betalen, terwijl zij onderdanig zijn.

[18]

Mawdudi, The Meaning of the Qur'an , vol 2, page 183.

[19]

Mawdudi, S. Abul A'la, The Meaning of the Qur'an , (Islamic Publications Ltd., Lahore, 1993 edition), vol 2, page 183.

[20]

Mawdudi, The Meaning of the Qur'an , vol 2, page 186

[21]

AL-HEDAYA Vol. II (Hanafi Manual)
... capitation-tax is a sort of punishment inflicted upon infidels for their obstinacy in infidelity, (as was before stated;) whence it is that it cannot be accepted of the infidel if he send it by the hands of a messenger, but must be exacted in a mortifying and humiliating manner, by the collector sitting and receiving it from him in a standing posture : (according to one tradition, the collector is to seize him by the throat, and shake him, saying, "Pay your tax, Zimmee!) - It is therefore evident that capitation-tax is a punishment; and where two punishments come together, they are compounded, in the same manner as in Hidd, or stated punishment. Secondly, capitation-tax is a substitute for destruction in respect to the infidels, and a substitute for personal aid in respect to the Muslims, (as was before observed;) - but it is a substitute for destruction with regard to the future, not with regard to the past, because infidels are liable to be put to death only in future, in consequence of future war, and not in the past. In the same manner, it is also a substitute and in the past...
AL-HEDAYA Vol. II (Hanafi Manual)
[Arrear of capitation-tax is remitted, upon the subject's decease, or conversion to the faith]
If a person become a Muslim, who is indebted for any arrear of capitation-tax, such arrear is remitted : and in the same manner, the arrear of capitation-tax due from a Zimmee is remitted upon his dying in a state of infidelity...capitation-tax is a species of punishment inflicted upon infidels on account of their infidelity, whence it is termed Jizyat, which is derived from Jizya, meaning retribution; now the temporal punishment of infidelity is remitted in consequence of conversion to the faith; and after death it cannot be inflicted, because temporal punishments are instituted solely for the purpose of removing evil, which is removed by either death or Islam. Thirdly, capitation-tax is a substitute for aid to the Muslims, and as the infidel in question, upon embracing the faith, becomes enabled to aid them in his own person, capitation- tax consequently drops upon his Islam. -

[22]

4118
AL-HEDAYA Vol. II (Hanafi Manual)
[In a case of arrear for two years, one years tax only is levied]
If a Zimmee owe capitation-tax for two years, it is compounded, - that is, the tax for one year only is exacted of him : - and it is recorded, in the Jama-Sagheer, that if capitation-tax be not exacted of a Zimmee until such time as the year has clasped, and another year arrived, the tax for the past year cannot be levied. This is the doctrine of Haneefa. The two disciples maintain that the tax for the past year may be levied. If, however, a Zimee were to die near the close of the year, in this case the tax for that year cannot be exacted, according to all our doctors : and so likewise, if he die in the middle of the year, (which instance has been already treated of.) Some assert that the above difference of opinion obtains also with respect to tribute upon land : whilst others maintain that there is no difference of opinion whatever respecting it, but that it is not compounded, according to all our doctors. - The argument of the two disciples (where they dissent) is that capitation-tax is a consideration, (as was before said,) and if the considerations be numerous, and the exaction practicable, they are all to be exacted; and in the case in question the exaction of capitation-tax for the two years is practicable : contrary to where the Zimmee becomes a Muslim, for in this case the exaction is impracticable. The arguments of Haneefa upon this point are twofold. First, capitation-tax is a sort of punishment inflicted upon infidels for their obstinacy in infidelity, (as was before stated;) whence it is that it cannot be accepted of the infidel if he send it by the hands of a messenger, but must be exacted in a mortifying and humiliating manner, by the collector sitting and receiving it from him in a standing posture : (according to one tradition, the collector is to seize him by the throat, and shake him, saying, "Pay your tax, Zimmee!) - It is therefore evident that capitation-tax is a punishment; and where two punishments come together, they are compounded, in the same manner as in Hidd, or stated punishment. Secondly, capitation-tax is a substitute for destruction in respect to the infidels, and a substitute for personal aid in respect to the Muslims, (as was before observed;) - but it is a substitute for destruction with regard to the future, not with regard to the past, because infidels are liable to be put to death only in future, in consequence of future war, and not in the past. In the same manner, it is also a substitute and in the past. With respect to what is quoted from the Jama Sagheer - "and another year also pass," so as to make two years, - for it is there mentioned that capitation-tax is due at the end of the year, wherefore it is requisite that another year be elapsed, so as to admit of an accumulation of two year's tax, after which the two year's taxes are compounded : - Others, again, allege that the passage is to be taken in its literal sense; and as capitation-tax is held by Haneefa a to be due upon the commencement of the year, it follows that by one year passing, and another arriving, an accumulation of the tax for two years takes place.

[23]

3989
AL-HEDAYA Vol. II (Hanafi Manual)
[Infidels may be attacked without provocation].
The destruction of the sword is incurred by infidels, although they be not the first aggressors, as appears from various passages in the sacred writings which are generally received to this effect.

[24]

AL-HEDAYA Vol. II (Hanafi Manual)
...capitation-tax is due only in lie of destruction... That is to say, is imposed as a return from the mercy and forbearance shown by the Muslims, and as a substitute for that destruction which is due upon infidels.
3997
AL-HEDAYA Vol. II (Hanafi Manual)
[On infidels refusing either to embrace the faith, or to pay tribute, they may be attacked.]