Hoe ik God heb leren kennen
Introductie
De beste manier om mijn getuigenis te beginnen is met God te danken vanuit de grond van mijn hart voor zo’n grote ommekeer in mijn leven en in de levens van al degenen die Hem oprecht zoeken. God heeft mij met Zijn sterke macht geleid en mij gered uit het hol van de leeuw. Vreemd genoeg was deze ommekeer niet het resultaat een verlangen van mijzelf, een reactie op iets dat ik gehoord had of een preek van een dominee of een evangelist. In tegendeel, terwijl ik druk in de weer was om Zijn Woord en Zijn volk aan te vallen, had Hij alles voorbereid om mij, in een net te vangen waaruit ik niet kon ontsnappen! Hij is de Levende God die op zoek is naar de verloren zoon. Hij strekt Zijn hand uit naar een ieder die berouw heeft; Hij laat Zijn licht schijnen over een ieder die verloren is in de wereld; Hij klopt zacht op de deur van elk arm en verwoest huis om het te vullen met geestelijke rijkdom, reinheid en heiligheid. Hij geeft overvloed en krijgt daar geen spijt van. Hij geeft niet overeenkomstig ons handelen, maar overeenkomstig Zijn barmhartigheid.
Steeds wanneer ik mijn getuigenis probeerde op te schrijven had ik veel aarzelingen. Ik was bang om te overdrijven. Ik wilde niet op een voetstuk geplaatst worden. Mij komt geen enkele verdienste toe. Alle eer behoort God toe. Er was ook wel wat trots in mij. Ik dacht dat als ik Gods werk in mijn leven bekend zou maken, dit een belediging zou zijn voor mijn ego, want ik was degene die wreed was tegen volgelingen van de Levende God. - dezelfde God die mij opzocht en mijn ogen opende om het licht te zien dat ik voorheen nooit gekend had.
Zoals u zult lezen op de volgende bladzijden, kon ik niets anders doen dan mij overgeven in dit gevecht tussen een boze geest, die in mij woonde, en een Heilige God die mij Zijn redding aanbood en Zijn armen opende om mij vast te houden. Ik kon met Job zeggen: "Slechts van horen zeggen had ik van U vernomen, maar nu heeft mijn oog U aanschouwd." (Job 42:,5), en met David vragen: "Schep mij een rein hart, o God, en vernieuw in mijn binnenste een vaste geest." (Psalm 51:12)
Dit is de Here Jezus Christus, Gods eeuwige Woord en Geest. Hij is de Weg, de Waarheid en het Leven; wie in Hem gelooft zal niet sterven; wie tot Hem komt zal geen honger of dorst hebben; Hij is de eerste en de laatste, de alpha en de omega, De Here Jezus Christus!
Mijn leven voor ik in Christus geloofde:
Ik moet kort vertellen over mijn leven voor ik in Christus geloofde, omdat het zal aantonen hoeveel Hij van ons houdt. Zelfs als we tegen Hem strijden zoekt Hij ons als een herder die zoekt naar Zijn schaap dat verdwaald is in de wildernis.
Ik ben geboren en opgegroeid in een extreem fundamentalistische familie. Ik volgde hun voorbeeld uit vrije wil, hoewel mijn familie mij misschien beïnvloedde. Ik begon op de kleine 'Kottab' (islamitische school) in een afgelegen gebied in de buurt van ons dorpje in Opper- Egypte, 200 km ten zuiden van Caïro.
In het begin waren mijn interesses gericht op het memoriseren van delen van de koran die deel uitmaakten van het onderwijsprogramma van de school. Langzamerhand kreeg mijn belangstelling een meer persoonlijk karakter. Ik werd gemotiveerd door mijn liefde voor de woorden van God. In die tijd organiseerde de Hoogste Raad van islamitische Zaken altijd een jaarlijkse competitie voor scholen in het memoriseren van de koran, en alle scholen van de republiek namen er aan deel. Mijn moeder vroeg me om hieraan mee te doen. Dat deed ik. Ik kreeg het hoogste cijfer; dus ik won de eerste prijs, een financiële beloning van 10 Egyptische ponden. Mijn vader was heel blij toen hij dat hoorde. Hij moedigde mij altijd aan om elk jaar weer mee te doen aan die competitie, alleen vanwege de financiële beloning. Ik ging ijverig door met het bestuderen van de koran. Voordat ik de school voor voorbereidend hoger onderwijs had beëindigd, kende ik meer dan 15 delen van de koran uit mijn hoofd. Tijdens het voortgezet hoger onderwijs leerde ik de hele koran uit mijn hoofd. Ik woonde toen met mijn ouders in een huis samen met onze hele familie, inclusief mijn ooms en neven. Een van mijn neven was een fanatieke moslim. Hij was een student aan de islamitische EI-Azhar universiteit. Hij probeerde mij altijd over te halen om boeken te lezen. Soms kocht hij boeken voor mij om te lezen.
Op een gegeven moment verliet ons gezin het huis van de uitgebreide familie en verhuisde naar een ander huis. Mijn neef reisde naar een Arabisch land om er te werken als islamitisch prediker in een van de moskeeën. Hij woonde daar twee jaar. Toen hij terug kwam, vertelde hij mij dat wij de ware islam niet kenden waardoor we naar het "Al-jannah" (hemel) konden gaan, want we hadden maar heel weinig kennis. Hij vertelde me ook dat hij sommige van de islamitische leiders en imams had ontmoet die hadden weten te ontsnappen aan de tirannieke heerser hier. Hij vroeg mij om sommige boeken van imam Ibn Tammemah, Sheikh Sayed Kotb en Ibn Hazem AI-Zahery grondiger te bestuderen. Ondanks het feit dat sommige van deze boeken erg moeilijk zijn, bewonderde ik ze zeer. Zij wezen een weg die voor iedereen ongelooflijk uitdagend is om te volgen. Bijvoorbeeld, in een van de hadiths die ik aantrof werd gezegd: "Degene die eet of leeft met een ongelovige, wordt zoals hem/haar."
Vanaf dat moment werd ik ingewijd in een nieuwe fase in mijn religieuze leven. Ik begon de mensen om mij heen nauwkeurig te bekijken om te weten wie een ongelovige en wie een moslim was. Ik begon ook koranverzen te verzamelen die me zouden helpen om ware moslims en niet-moslims van elkaar te onderscheiden; ik wilde een beeld schetsen van de aard van mijn relatie met elk type. Tenslotte kwam ik in een benauwde situatie terecht, omdat ik ontdekte dat mijn vader, volgens de criteria van de hadith, een van de ongelovigen was omdat hij rookte en geen baard had. Mijn moeder bad niet; zij schold regelmatig mensen uit. Mijn broers waren ook ongelovigen, want zij keken televisie of rookten. Sommige van hen baden niet vijf keer per dag. Sommige van hen hadden geen baard.
Ik was zo van streek geraakt door mijn broers dat ik ze verhinderde om bepaalde fases van hun studie voort te zetten. Ik vroeg ook aan mijn vader om van mijn moeder te scheiden, omdat zij mij niet gehoorzaamde. Dit was iets dat mijn vader waarschijnlijk erg boos maakte. Ik kwam tot de eindconclusie dat mijn vader, moeder en broers allemaal ongelovigen waren. Ik vroeg mijn neef of ik uit hun buurt moest blijven en hij antwoordde mij bevestigend. Ik vroeg aan hem waar ik naar toe moest gaan als ik mijn relatie met hen zou beëindigen. Hij vroeg mij om bij hem te komen wonen.
"Heb je twijfels over je oom en zijn vrouw voor wat betreft hun geloof?", vroeg hij mij. Ik zei tegen hem: "Nee, zij zijn echt ware gelovigen." Hij zei: "Kom dan hier en neem al je bezittingen mee en kom bij mij wonen weg van het ongelovige leven in jouw huis."
Dus ik pakte mijn bagage en verliet mijn familie. Met tranen in hun ogen namen mijn moeder en broers afscheid van mij. Ik had geen medelijden met hun tranen. Ik was vastbesloten om niet meer met ongelovigen samen te zijn. Ik was buiten mijzelf van vreugde toen ik mijn huis verliet ter wille van God.
Mijn neef ging in Caïro wonen. Hij huurde een appartement dicht bij de EI-Azhar universiteit. Hij zat in het laatste jaar van zijn academische studie, dus ik moest in schande en vernedering terugkeren naar mijn vaders huis. Ik vroeg aan mijn neef: "Denk je niet dat het een overtreding is als ik terugga naar mijn vaders huis?" Hij antwoordde: "Nee, want noodzaak kent geen wet en nood rechtvaardigt het verbodene."
Hij reciteerde:
"Maar wie ertoe gedwongen wordt, niet uit begeerte of om te overtreden, voor hem is het geen vergrijp. God is vergevend en barmhartig." (soera 2:173)
Ik was in de zevende hemel, toen ik dat hoorde. Ik zat in het laatste jaar van het voortgezet hoger onderwijs en ik besloot hard te studeren zodat niemand zou zeggen dat godsdienst een obstakel voor academisch succes was. Ik slaagde er in om hoge cijfers te krijgen in het Algemeen Onderwijs Certificaat. Het lukte me om toegelaten te worden tot de studie geneeskunde aan de universiteit van Caïro.
Geleidelijk aan werd mijn geest bevrijd van alle denkpatronen die mijn neef altijd benadrukte. Ik las veel boeken die hij verbood door te zeggen: "Zij bevatten gedachten van de islamitische groepering 'Al-Takfeer en Al-Hijra' of de ballingen van de twintigste eeuw. Zijn woorden motiveerde mij om te gaan ontdekken wat deze mensen te zeggen hadden.
Op de medische faculteit kwam ik veel politieke stromingen tegen die vertegenwoordigd waren door kleine, legale groepen, Ik besloot om me aan te sluiten bij de religieuze Lyroep om het evenwicht te bewaren met andere groepen. De leider van de groep was een lid van de faculteit. Hij was ook de algemeen secretaris. Een andere man was verantwoordelijk voor het leggen van onderlinge contacten tussen de leden van de groep.
Ik kreeg ongetwijfeld te maken met veel moeilijkheden binnen de groep. Zij leidden een traditioneel islamitisch bestaan dat ver verwijderd was van het ware begrip van de islam in relatie tot niet-moslims (ik bedoel niet christenen, maar nominale moslims). Dus mijn religieuze ambities werden alsmaar groter. Ik streefde als een gek om de status te bereiken van degenen die gevaarlijke dingen ondernamen tegen de regering en het regime. Daarom startte ik een kern, een kleine groep. Ik onderwees hen de islam zoals ik de islam begreep. Ik voelde hun gehoorzaamheid en toewijding. We baden samen op een afgelegen plaats weg van moskeeën, omdat we tot het inzicht waren gekomen dat die gelijkwaardig waren aan wat de joden hadden gebouwd om de profeet Mohammed te hinderen.
Dus ik begon mijn relaties met mensen te sorteren volgens hun positie en begrip van de islam. Als iemand verwierp wat wij zeiden, dan werd hij beschouwd als een ongelovige en ook als zodanig behandeld.
"De gelovigen moeten de ongelovigen niet in plaats van de gelovigen als medestander nemen..." (soera 3:28)
Ik had er geen moeite mee om dat te doen. leder van ons die deel uitmaakte van de groep werd gedreven door een groot verlangen en enthousiasme om het voorbeeld van de profeet Mohammed te volgen.
Wij hielden altijd het beeld voor ogen van Abu Obeida zoon van Garah, die door de profeet Mohammed beschreven was als de leider van de natie, die zijn vader doodde toen die weigerde om de islam te volgen; en Mosaab, zoon van Omair, die nooit luisterde naar de smekingen van zijn moeder en haar verliet omdat zij de islam verwierp; en Abu Bakr, die tegen zijn vader zei dat hij hen zou doden als hij de islam niet zou volgen. Al deze beelden maakten ons wreder tegenover onze families en onze vrienden als zij onze versie van de islam afwezen. Het was pijnlijk om te schreeuwen tegen mijn moeder en mijn vader, en te vloeken tegen mijn broers en zusters, en ermee te dreigen hen te doden, maar mijn enige motief was om Allah en de profeet te gehoorzamen. Ik wilde de status bereiken van degenen die God gehoorzaamden. Ik herinnerde mijzelf steeds aan de hadith van de profeet Mohammed: "leder van jullie is geen ware gelovige geworden totdat hij Allah en de profeet meer liefheeft dan zijn geld, zijn kinderen of zelfs zichzelf."
Er was een bepaalde sekte waarmee we onze relatie moesten vaststellen volgens de koran en de sunna. Dat waren de mensen van het Boek, en met name christenen, want er woonden geen joden in Egypte; en zelfs als er enkelen woonden, dan hadden ze met niemand contact. Nadat we de houding van de profeet Mohammed ten opzichte van christenen hadden onderzocht, troffen we een erg somber beeld aan. Dat was echter geen probleem voor ons, want we waren jaloers op hun eenvoud, hoffelijkheid en hun opmerkelijke sociale omgang met nominale moslims. Ze manifesteerden een vreemd soort kalmte tegenover al de ruzies en bedreigingen die wij hen aandeden. Wij interpreteerden dat als een smerige poging van hen om uit hun afgezonderde positie als minderheid te midden van een moslim meerderheid te komen. Het op een sluwe en opzettelijke manier vriendelijk behandelen van moslims was volgens ons het enige dat zij konden doen; want anders zouden zij geen plaats hebben in ons midden. Dat is precies wat de koran over hen zegt: "Zij werden met vernedering en onderwerping getroffen en haalden zich Gods toorn op de hals." (soera 2:61)
Onze haat tegenover christenen uitte zich door hen lastig te vallen en te bedreigen op straat, maar zij beantwoordden onze bedreigingen met walgelijke zachtmoedigheid. Wij reageerden met meer agressie tegen hen en we begonnen plannen te maken hoe we hen konden kwellen en intimideren. We vernamen dat het was toegestaan door God om hen te doden, hun bezittingen te roven en hun huizen te plunderen. Volgens de koran konden al hun bezittingen beschouwd worden als "een geschenk" van God aan de moslims.
"En wat God Zijn gezant aan van de bewoners van de steden afkomstige buit gegeven heeft behoort God en Zijn gezant toe." (soera 59:7)
Dit betekent dat al hun bezittingen zonder strijd afgenomen moeten worden net zoals de profe de joden van Bani Kuraizah, toen hij hen omsingelde, hun jonge mannen doodde, hun vrouwen in krijgsgevangenschap nam en hun land met alle palmbomen bezette en hen uit hun stad verdreef.
Hoewel we niet hetzelfde konden doen als de profeet lukte het ons om in te breken in de winkels en hen te beroven. De vijandschap en de haat in onze harten bereikte zijn top toen we hun kerken aanvielen op diverse plaatsen in het dorp waar ik toen woonde. Het toppunt van de operatie was het plan om een van de kerken aan te vallen en te verwoesten. Deze aanval verontrustte de regering toen de koptische christenen gingen demonstreren vanwege dat incident. Tegelijk leek het alsof de regering blij was met het incident, want we werden heel goed behandeld in de gevangenis.
Nadat we onze straf hadden uitgezeten, werden we door de dorpelingen als helden begroet. Dit was een goede motivatie voor ons om door te gaan met het vervolgen van de christenen, maar met meer wijsheid en voorzichtigheid om te voorkomen dat we door de politie zouden worden gearresteerd. Al deze gebeurtenissen vonden plaats in een kort tijdsbestek. Ik raakte er meer bij betrokken en het nieuws verspreidde zich als een vuurtje onder mijn medestudenten. Dit had tot gevolg dat een van de belangrijkste leiders van de islamitische groep genaamd "El-Takfeer wal-Hijrah" een afspraak met mij maakte om zijn diepe dank en waardering uit te spreken voor mijn uitgesproken moed en liefde voor God en zijn profeet. Ik wist dat hij behoorde tot de groep van Shukri en dat verheugde me zeer. Ik wilde een van hen zijn. Deze leider was erg voorzichtig toen hij met mij sprak. In een van de zomervakanties organiseerden we een kamp voor de islamitische groep van de medische faculteit. We kregen financiële ondersteuning voor dat kamp van het bestuur van de opleiding. Het doel van dat kamp was om veel tijd te besteden aan het bespreken van de begrippen van de islam.
Na het kamp vroeg mijn vriend mij hoe ik stond ten opzichte van de islamitische groep en hij vroeg zich af of ik lid zou willen worden als ik in de gelegenheid werd gesteld. Hij citeerde steeds teksten uit de hadiths over hoe belangrijk het was om je aan te sluiten bij een groep die God, zijn sunna en zijn profeet navolgt. Eén bewering was: "Degene die sterft zonder ergens trouw aan te zweren, sterft als een pre-islamitische ongelovige." Hij zei ook: "Er. is geen islam zonder een groep, geen groep zonder een emir.
Omdat ik God en de profeet liefhad, dacht ik dat ik me het beste kon aansluiten bij de islamitische groep. Deze speciale groep stond het dichtst bij mijn idee over de islam. Zij regelden een ontmoeting met de emir van de groep in het huis van een groepslid in Caïro. Ik schudde de hand van emir Shokry en zei tegen hem: "Ik verbind me om naar u te luisteren en u te gehoorzamen, door dik en dun, en om u boven mijzelf te plaatsen, tenzij ik getuige ben van openlijke ontrouw bij u." Een belofte van trouw afleggen betekende niet slechts het herhalen van woorden; je plaatste praktisch je leven in de handen van de emir. Je verkocht jezelf aan God en de profeet.
Ik was die dag zo in extase; de enige keer dat ik gelukkiger was, was de dag waarop ik later gedoopt werd. De belofte van trouw maakte dat ik mij zond (onderwierp aan de emir. Ik deed alles wat der ook maar te denken aan de pijn en mot moeten trotseren, omdat ik dacht dat ik gehoorzaam aan God en de profeet. Ik was bereid om zelfs meer doen dan me gevraagd was. Ik begon mijn familie wre te behandelen. Ik groette ze niet meer. Als ze mij vraag stelden reciteerde ik voor hen:
"Zeg: 'Zullen wij jullie meedelen wie door hun daden de grootste verliezers zijn, van wie het streven in het tegenwoordige leven teloorgaat terwijl zij erop rekenen goed werk te doen?"' (soera 18:103-104)
Mijn vader vroeg me om hem te vertellen hoe hij, volgens mij, een echte moslim kon worden. Ik zei tegen hem dat hij zijn baard moest laten staan en niet naar de radio moest luisteren. Hij stemde daarmee in. Toen zei ik tegen hem: "Mijn moeder bidt niet; daarom is zij een ongelovige en kunt u niet met haar samenwonen..." Mijn vader was woedend. Hij schoor zijn baard af en raakte me bijna met een grote steen, maar ik rende weg.
Ik moet zeggen dat het eerste dat mij motiveerde om me aan te sluiten bij de islamitische groep hun vijandigheid tegenover christenen was, die ik zo erg haatte. Ik was altijd op zoek naar verzen in de koran om mijn haat te rechtvaardigen en mij een schoon geweten te geven over wat ik deed.
Shokry stelde mij aan als emir over een kleinere groep in een buitenwijk van Caïro. Hij was erg trots op mij en op mijn toewijding aan de zaak. Hij noemde mij 'Abu Obeida'. Alle leden van de groep hadden een bijnaam; we kenden elkaars echte namen niet.
Shokry vertrouwde mij steeds meer. Hij stuurde me naar Arabische en andere landen om contact te leggen met leden van de groep. We werkten samen om nieuwe leden voor de groep te werven die trouw wilden beloven aan emir Shokry Mustafa.
De regering maakte het ons moeilijk; daarom moesten we voor een korte periode wegvluchten naar de heuvels buiten Menia, Badary en Assioet. Steeds als we gearresteerd werden, werden we naar Caïro gestuurd en daarna vrijgelaten. We hadden allemaal het gevoel dat het nodig was om van locatie te veranderen, want we konden niet langer wonen te midden van de ongelovigen, gehoor gevend aan de hadith van de profeet: "Ik verwerp iedereen die onder de ongelovigen woont." We moesten een van onze leden op pad sturen om uit te zoeken waar we het beste naar toe konden 'emigreren'. We zochten naar een permanente plek om te wonen, die we alleen zouden verlaten om een vonnis te voltrekken over het seculiere regime dat Gods geboden niet opvolgde.
Op een dag in 1977 kreeg ik samen met een ander lid opdracht om zonder vragen te stellen op zoek te gaan naar een gemeubileerd appartement in een arm, dichtbevolkt gebied. We vonden een geschikt appartement en we huurden het. We wisten nog steeds niet waarom. De volgende dag hoorden we dat Sheikh Mohammed ontvoerd was door een aantal van onze leden. Enkele minuten later kwam een ander lid bij ons langs en vertelde ons het hele verhaal. Sheikh Mohammed viel onze groep altijd aan. Eerlijk gezegd schreef hij altijd dingen over ons die niet waar waren. Hij beweerde dat wij een vrouw lieten trouwen met meer dan één man. Onze groep had hem herhaaldelijk gewaarschuwd om met deze aanvallen te stoppen, maar hij nam het niet zwaar op.
Er werd ons verteld dat het doel van deze operatie was om meer druk op de regering uit te oefenen om zo de vrijlating te bewerkstelligen van enkele leiders die gearresteerd waren in verband met het incident van de Militaire Technische Academie. Onze groep wilde ook losgeld vragen om onze vele uitgaven enigszins te dekken.
Een paar uur later waren de meeste, zo niet alle leden van onze groep gearresteerd, in heel Egypte. Zelfs mensen die slechts een verre relatie hadden met onze groep waren ook gearresteerd. We werden overgebracht naar de Kalla gevangenis waar we twee jaar doorbrachten waarin we gemarteld en ondervraagd werden onder de noemer van 'de zaak van lidmaatschap van een tegen de overheid gerichte groepering.' Twee jaar later werden we vrijgelaten. We moesten het land zo spoedig mogelijk verlaten.
We verdeelden ons en zochten toevlucht in enkele Arabische landen, terwijl we wachtten op bevelen van de emir die Shokry in zijn plaats had aangesteld. Dat was het begin van het einde voor de groep. Ik kan zonder meer zeggen dat als de 'Sheikh Mohammed Operatie' niet had plaatsgevonden, onze groep grote macht zou hebben gehad in het regelen van zaken in Egypte.
Zoals eerder gezegd, sommigen van ons waren op zoek naar een stad waarheen we konden emigreren ter voorbereiding op de grote Jihad. We kregen te horen dat die plaats gevonden was en dat veel broeders er al naar toe waren gegaan. Begin 1980 voegde ik me bij de rest van de groep in dat gebied. Het was een verlaten gebied zonder mensen in de buurt, behalve wat bedoeïenen die er doorheen trokken. We troffen voorbereidingen om er te gaan wonen en gingen in kleine groepjes verhuizen, want we hadden maar één auto. Veel van onze leden waren in dit gebied opgegroeid en daardoor waren ze ons tot grote hulp bij het leren kennen van het gebied en de tradities van deze nieuwe gemeenschap. We slaagden er in een paar waterputten te graven in ons kamp. We hadden een geheim wachtwoord om naar binnen en naar buiten te gaan. We bewaakten het kamp bij toerbeurt. We oefenden in het schieten met wapens en iedereen kreeg een geweer waarmee hij zich kon verdedigen mocht er een aanval komen.
De eerste dagen ging alles goed en waren we blij. We dachten aan de tijd toen de profeet Mohammed naar Medina immigreerde. We keken uit naar de dag waarop we terug zouden keren naar Egypte en het zouden veroveren evenals de profeet deed met Mekka. We hadden een traditie dat ieder van ons, die zijn ongelovige familie had verlaten en geëmigreerd was ter wille van God, de volgende poëtische strofe zou nazeggen:
Vaarwel, mijn thuisland; het zou een lange tijd kunner zijn! Uw volk en het mijne hebben Gods Boek verlaten! Weggaan is moeilijk voor mij, maar ik zoek de Waarheid
We herhaalden deze woorden met enthousiasme. De roep van de islam was het enige dat betekenis had voor ons We waren bereid om alle moeilijkheden tegemoet te treden ter wille van God. We dachten dat we als we stierven naar de hemel zouden gaan; en anders zouden we het gevecht winnen. Deze poëtische strofe vervulde ons met blijdschap en trots, maar vulde onze ogen met tranen en verdriet, want we misten onze vrienden en familie.
De stad waar we naar toe waren verhuisd had te kampen met problemen, onrust en guerrillastrijd. Alle inwoners van de stad waren gewapend. Dat maakte het voor ons ook gemakkelijker om wapens bij ons te hebben. De plaatselijke autoriteiten kregen lucht van onze aanwezigheid via de bedoeïenen, die soms verdwaalden in de woestijn en dan meestal naar ons toe kwamen om hen de weg te wijzen. Op een dag zag een van onze bewakers door zijn telescoop twee gewapende wagens die ons kamp naderden. Toen ze op een paar meter afstand waren, hield hij ze tegen en vroeg hun wat ze wilden. Ze wilden ons ontmoeten om er achter te komen wie we waren, waarom we in dit gebied verbleven en tot welke groep we behoorden. Ze waren bang dat we deel uitmaakten van de dissidenten uit dat gebied. Na een lang gesprek, waar ik aan deelnam, kwamen ze er achter dat wij niet uit het gebied afkomstig waren, maar nieuwkomers waren, waardoor hun wantrouwen toenam. Na veel gesprekken moesten we helaas ons kamp verlaten en onze droom in dat gebied achterlaten.
Aangezien we in een buurland van Egypte waren, was het gemakkelijk en goedkoop om terug te gaan. We moesten wel doorgaan met ons plan. We besloten allemaal om terug te gaan naar Caïro, maar door onvoorziene redenen bleef ik daar nog enige tijd achter samen met een paar kameraden. In die tijd leerden we een paar broeders kennen die hadden meegevochten in de oorlog in Afghanistan. We konden hen ervan overtuigen dat de oorlog in Afghanistan niet voor de zaak van God of de islam was. Zij beloofden trouw aan onze groep en hielpen ons enorm totdat we begin 1990 over land teruggingen naar Egypte.
Toen we Caïro naderden, werden we gearresteerd en naar het ministerie van binnenlandse zaken gebracht. Nadat ze ons ondervraagd hadden, werden we weer vrijgelaten. We probeerden om samen met degenen die trouw waren gebleven de groep weer bij elkaar te brengen. We kwamen twee keer per maand bij elkaar om te studeren en de belangrijkste ideeën van de groep opnieuw te formuleren'. Deze taak was in februari 1990 voltooid.
Op een dag kwam een van onze broeders, wiens taak het was om boeken, tijdschriften en kranten na te kijken om informatie te verzamelen over gelijkgestemde islamitische groepen wereldwijd, naar ons toe. Hij was van streek en had een rood gezicht. Hij vroeg ons: “Hebben jullie vandaag de krant gelezen?" "Nee", zeiden wij, “Wat is er aan de hand?" Hij antwoordde: "Ze hebben zendelingen gearresteerd die nominale moslims tot het christendom bekeerden door ze te lokken met geld of ze in seksuele relaties te betrekken..." We schaamden ons zol vooral omdat het de heilige maand ramadan was. We moesten in het geweer komen tegen degenen die het kwaad bevorderden. Maar hoe konden we het kwaad aanpakken? Met onze handen? Dat zou erg moeilijk zijn. Met woorden? Dat zou het minste zijn wat we konden doen, maar hoe en wanneer?
Het begin:
Toen we die krant lazen, voelden we ons verootmoedigd omdat we te kort schoten in het opkomen voor de zaak van God. We besloten om ons op een effectieve manier te keren tegen christelijke evangelisatie met de bedoeling om het tegen elke prijs te stoppen. Na lange discussies sloten we om diverse redenen de militaire oplossing uit. Bijvoorbeeld, het staatsveiligheidssysteem in Egypte was nu veel meer ontwikkeld dan in 1970; de actieve leiders van onze groep, die elke broeder die in gevaar verkeerde uit het land wisten te smokkelen, waren vertrokken en we hadden geen goede vervangers. Sommige van deze leiders waren geëxecuteerd; anderen zaten levenslang gevangen. Daarom sloten we de militaire mogelijkheid uit en zochten naar een andere manier om de christelijke evangelisatie tegen te werken. Tenslotte kwamen we op de 'logische confrontatie' - de valse leer en de corruptie in de thora en de bijbel aan de kaak stellen. Alle leiders stonden achter deze benadering en we gingen op zoek naar iemand die de grote verantwoordelijkheid op zich zou nemen om de waarheid te benadrukken en de ongelovigen te verslaan. Ik had nooit verwacht dat ik een kandidaat zou zijn voor deze taak, niet vanwege ongeschiktheid, maar omdat iedereen wist hoe groot mijn haat voor christenen was. Na een lange tijd van gespannen stilte, maakte de emir de naam bekend van de persoon die gekozen was om deze opdracht uit te voeren. Ik viel bijna flauw toen ik mijn naam hoorde. Ik was buiten mijzelf van woede. Hoe konden ze mij vragen om deze opdracht uit te voeren, die natuurlijk het lezen van joodse en christelijke boeken met zich mee bracht?
Onze emir keek me aan en zei: "Dit is een bevel! Er zit niets anders op dan je erin te schikken als je echt gelooft in Allah en in de Laatste Dag." Hij citeerde uit de koran:
"Het past een gelovige man en een gelovige vrouw niet, wanneer God en Zijn gezant iets beslist hebben, nog de vrije keus te hebben in hun beschikking." (soera 33:36)
Ik probeerde de emir over te halen om iemand anders te kiezen, maar hij weigerde. Hij zei tegen mij: "Ik denk dat jij de beste persoon bent voor deze taak. Als je het goed doet, zul je twee vliegen in één klap slaan. Ten eerste zul je alle moslims onderwijzen en hun ogen openen voor de feiten die zij niet kunnen zien; ten tweede zul je er goed aan verdienen, omdat jouw onderzoek over de hele wereld zal worden vertaald en gepubliceerd..."
Zijn woorden maakten me erg benieuwd naar het onder werp en de aard van het onderzoek. De emir zei: "Jouw onderzoek moet bestaan uit twee delen: ten eerste moet vanuit de thora en de bijbel het bewijs worden geleverd van de authenticiteit van Mohammeds roeping tot profeet, zoals de koran zegt: "die de gezant, de ongeletterde profeet volgen, die zij bij zich in de Taura en de Indjiel beschreven vinden." (soera 7:157)
Ten tweede moet, door het vinden van tegenstrijdigheden het bewijs worden geleverd dat de thora en de bijbel die de mensen nu hebben niet dezelfde boeken zijn die door God zijn geïnspireerd; ze zijn veranderd en vervalst..."
Onwillig accepteerde ik de opdracht. Ik zei tegen de emir: "Deze taak vereist dat ik een thora en een bijbel koop om te lezen." Hij zei dat we naar het centrum van Caïro zouden gaan om ze te kopen. We liepen door Gomhoriastraat totdat we een boekwinkel vonden die deze boeken verkocht. We konden de boekwinkel niet binnenlopen in onze traditionele kleding, dat zou verdacht zijn. De mensen in de boekwinkel zouden waarschijnlijk de politie bellen, omdat ze zouden denken dat we de zaak kwamen slopen. We hielden een voorbijganger aan en vroegen hem naar zijn naam. We vroegen hem om het boek voor ons in de boekwinkel te kopen. Dat deed hij.
De emir en ik gingen naar mijn huis in zuid-Caïro. We waren een aantal uren onderweg en gedurende deze tijd probeerde ik de bijbel kwijt te raken. Ik liet hem op mijn stoel liggen, daarna deed ik alsof ik hem vergeten was, maar elke keer bracht de emir hem weer terug en zei dat ik er aan moest denken om hem mee te nemen. Tenslotte kwamen we bij mijn huis. De emir vertrok naar zijn woonplaats en liet me achter om te beginnen aan mijn lastige reis met de thora en de bijbel.
De eerste dag was het moeilijkst. Ik was van mening dat de bijbel niet van God was, en dat het demonen naar mijn huis zou kunnen brengen en ik niet meer zou kunnen bidden. Daarom bewaarde ik hem buiten mijn slaapkamer. Vele dagen lang was ik doodsbenauwd. Steeds wanneer ik in huis een geluid hoorde, dacht ik dat God demonen had gestuurd om me te straffen voor het in bezit hebben van dit boek. Ik bewaarde de bijbel niet in de kamer waar ik bad, omdat ik dacht dat de engelen niet in de kamer zouden komen als hij zich daar bevond.
Gedurende een lange tijd had ik deze angsten, totdat ik me realiseerde dat het niet mijn eigen keus was om dit boek in huis te hebben. Ik was alleen maar gehoorzaam aan God, door de emir te gehoorzamen. De profeet Mohammed droeg ons in zijn hadith op om de emir te gehoorzamen: "Degene die mijn emir gehoorzaamt, gehoorzaamt mij, en wie ongehoorzaam is aan mijn emir, is ongehoorzaam aan mij."
Ik kwam tot de conclusie dat ik de bevelen uitvoerde van de emir die door God was aangesteld en dat de bijbel mij daarom geen kwaad kon doen als ik hem in mijn kamer bewaarde. Allah zou mij helpen.
De groep voorzag me van alles wat ik nodig had. Ze gaven mij elke maand 500 Egyptische ponden als een vergoeding voor mijn full-time onderzoek. Steeds als ik het onderzoek probeerde te vergeten, dacht ik aan de hadith: "Degene die mijn emir gehoorzaamt, gehoorzaamt mij, en wie ongehoorzaam is aan mijn emir, is ongehoorzaam aan mij." Ik vroeg God drie keer om vergeving en ging vervolgens bid den. Niets leidde me af van het volbrengen van die taak. Ik had veel naslagwerken die me konden helpen om mijn best te doen, en ik wist al veel over christelijke onderwerpen. Dus besloot ik om te beginnen aan deze zware reis.
Ik maakte me zorgen, want ik wist niet waar en hoe te beginnen. Ik had geen specifieke methode om de twee, delen van het onderzoek te benaderen. Bijvoorbeeld, met betrekking tot de kwestie van het bewijzen van Mohammed's profeetschap, verwachtte ik in de thora en de bijbel exact de naam 'Mohammed' aan te treffen, of tenminste 'Ahmed' of 'Mahmoud'. Ik wist niet waar of hoe te beginnen. Mijn denken was vertroebeld. Ik wist niet naar welke naam ik zou zoeken in de thora: Mohammed? Ahmed? Mahmoud?
Ik raakte behoorlijk in de war, dus besloot ik om me te richten op het tweede deel van mijn onderzoek: zoeken naar verschillen en tegenstrijdigheden om te bewijzen dat de thora en de bijbel niet van God zijn. Maar ik slaagde er ook niet in om een standaard te definiëren waarmee ik de thora en de bijbel de maat kon nemen en ze kon weerleggen. Ik was uit mijn doen, omdat deze dingen me op een of andere manier het gevoel gaven dat ik onbekwaam was om dit onderzoek te doen. Opgeven was geen eigenschap van mij, daarom besloot ik om me te concentreren en al het mogelijke te doen om mijn doel te bereiken.
Ik ontmoette de emir elke maand om het onderzoek te bespreken. Elke keer vroeg ik hem om van gedachten te veranderen en de opdracht aan iemand anders te geven, dan zou ik diegene wel assisteren. Maar vreemd genoeg bleef hij volhouden dat ik degene was voor deze taak.
Ik bad en vroeg God om kracht. Ik voelde me ongewoon moedig en begon de bijbel te lezen, maar zonder enig systeem of methode. Ik begon bij het boek Genesis en wist niet waarnaar ik moest zoeken. Ik trof vreemde namen aan die ik nog nooit eerder had gehoord. Dat bracht me van mijn stuk. Ik gooide het boek in de hoek en zei boos: "Deze joden en christenen zijn dom. Hoe kunnen ze beweren dat zo'n vreemd boek, met allemaal vreemde namen, van God is? Ze zijn gek!" Ik stopte met lezen.
Twee dagen later begon ik weer in de bijbel te lezen. Deze keer las ik niet in Genesis, want ik wilde deze moeilijke namen en woorden niet tegenkomen. Ik sloeg een aantal pagina's over en las verder. Ik was onder de indruk van wat er geschreven stond in de boeken Numeri, Exodus en Deuteronomium. Ik vond veel informatie over Mozes, Farao en de Israëlieten, gedetailleerd beschreven, waardoor mijn nieuwsgierigheid werd bevredigd.
In twee maanden tijd was ik door het Oude Testament heen, maar ik had het oppervlakkig gelezen, niet diepgaand. Ik las het nogmaals. Deze keer zocht ik naar alles wat maar van toepassing kon zijn op Ahmed of Mahmoud, maar ik vond niets. Toen begon ik maar met het Nieuwe Testament. Ik las het maar ik kwam tot geen enkele conclusie. Ik kon het niet uitstaan. Ik was boos op de emir die mij dit onderzoek in de maag had gesplitst.
Toen de emir mij bezocht, vertelde ik hem dat ik geen enkele aanwijzing kon vinden die me op het spoor kon brengen van waar we naar zochten. Ik had de thora en de bijbel gelezen en had niets gevonden. De emir vertelde me dat een boek dat wij in het buitenland hadden bestudeerd mij tot grote hulp zou kunnen zijn bij mijn onderzoek. Het heette 'De waarheid bekendmaken', geschreven door de overleden sheikh EI-Hindi. Ik zocht net zo lang in mijn persoonlijke bibliotheek totdat ik het boek vond.
'De waarheid bekendmaken' was een waardevol naslagwerk voor ons, vooral wanneer we met christenen debatteerden om hen te overtuigen dat de islam de ware godsdienst was. Het bevatte onjuiste citaten uit de thora en de bijbel, die we aan christenen vertelden die zich bekeerden tot de islam. We maakten er met succes gebruik van bij drie mensen op rij.
Ik begon aan een nieuwe manier van onderzoek, met behulp van enkele andere boeken die de emir mij gaf, zoals Sekten en denominaties van Shahristani, Conclusiesover sekten en culten van Ibn Hazm, en enkele andere historische en biografische geschriften waarin het christendom aangevallen werd. Ik noteerde alle verzen waarvan Ibn Hazm beweerde dat ze tegenstrijdig waren en zocht ze op in de thora en de bijbel. De meeste van de verzen die ik vond waren anders verwoord of verwezen naar verschillende mensen. Ik vond veel verzen die wel tegenstrijdigheden bevatten, maar als we ons op deze verzen zouden baseren om te bewijzen dat de thora niet authentiek was, dan zouden we dat ook moeten concluderen bij gelijksoortige verzen in de koran, en die zou dan ook niet van God zijn. (Later heb ik mijn bevindingen opgeschreven in een onderzoek getiteld: In antwoord op lbn Hazm).
Ik was oprecht op zoek, met als enige motivatie mijn liefde voor God en de profeet. Mijn toenemende fascinatie voor de bijbel werd opgemerkt door mijn groep. Ze vroegen me er steeds naar en steeds loog ik tegen hen. Ik moest een excuus verzinnen, dus vertelde ik hen dat we enkele christelijke jongeren zouden ontmoeten om ze in de gelegenheid te stellen om moslim te worden, en dat we hun achtergrond moesten kennen.
Nadat mijn pogingen om de thora te ondermijnen, door zijn tegenstrijdigheden te bewijzen, waren mislukt, besloot ik om het tweede deel van mijn opdracht te beproeven: met behulp van verzen uit de thora en de bijbel het bewijs leveren dat Mohammed de Boodschapper van God was. Ik keek in EI-Hindi's boek De waarheid bekendmaken en was verrukt toen ik vond wat ik nodig had. Ik bad vol vreugde en dankte God dat Hij me naar deze verzen had geleid. Ik noteerde ze in de volgende volgorde:
Genesis 17:20 |
Genesis 49:10 |
Deuteronomium 18:18-20 |
Deuteronomium 32:21 |
Deuteronomium 33:1-3 |
Jesaja 42:9 |
Jesaja 54:1-3 |
Jesaja 65:1-2 |
Psalm 45:1-3 |
Psalm 149:3 |
Daniël 2:31-32 |
Matteüs 3:2 |
Matteüs 13:31 |
Matteüs 20:1 |
Matteüs 21:33 |
Johannes 14:15 |
Openbaring 2:27 |
|
Dit waren niet de enige verzen die EI-Hindi noemde om Mohammed's profeetschap te bewijzen. Er waren nog enkele andere verzen, die ik uitsloot omdat ze niet zo duidelijk waren. Ik bestudeerde deze verzen erg zorgvuldig en objectief. Wij, als een unieke groep gelovigen, accepteerden geen enkele informatie zonder een sterk bewijs uit een betrouwbare bron. Oppervlakkig bekeken was het voor elke moslim erg aanlokkelijk om deze verzen te accepteren, maar na kritisch onderzoek - de methode van fundamentalistische moslims - zou men tot de ontdekking komen dat gevolgtrekkingen die gebaseerd zijn op het bewijs, ongeldig zijn.
Daarom verzamelde ik alle boeken waarvan ik dacht dat ze mij tot hulp konden zijn bij mijn onderzoek. Ik begon me mijn toekomst voor te stellen na het succes van mijn onderzoek. Ik zou God en de profeet een grote dienst hebben bewezen en een aardig geldbedrag hebben verdiend. Over geld gesproken, de emir en ik gingen naar de boekwinkel van de Sunna Advocaten en vertelden hun over het idee voor mijn boek. Ze waren onder de indruk. Ze vroegen of ze één hoofdstuk als proef konden krijgen en boden aan om het copyright te kopen. Ik droomde er van dat ik rijk en beroemd zou worden door het boek dat ik zou gaan schrijven, maar mijn belangrijkste motivatie was om de overwinning voor de islam uit te roepen.
Ik ging de bijbel nogmaals lezen. Ik raakte verslaafd aan het lezen van de bijbel. Ik schreef veel bewijsmateriaal om met logica en bevestigende feiten aan te tonen dat de thora en de bijbel Mohammed's profeetschap bevestigden. De uitkomst was niet goed, omdat ik volgens mij te pietluttig was in mijn onderzoek, ter wille van de absolute bevestiging van Mohammed's goddelijke boodschap. Ik maakte gebruik van veel naslagwerken, zoals Het Landenwoordenboekvan Yakot EI-Hamawi. Ik kwam een stad tegen die Faran heette. Ik zocht het uit om te zien waar het was en wat de moderne naam was. Ik maakte ook gebruik van taalkundige woordenboeken, zoals Spraak van de Arabieren,en zelfs Hebreeuwse woordenboeken om de betekenis van woorden zoals bijvoorbeeld 'Shelon' te begrijpen.
Ik wilde een boek produceren dat geen mens kon weerleggen, zelfs geen enkel woord er uit. Helaas liepen de dingen niet zoals ik wilde. Al mijn logische en taalkundige gevolgtrekkingen vervielen, de een na de ander. Ik kon geen enkel vers vinden dat mijn theorie versterkte. (Trouwens, ik schreef een ander boek getiteld 'De gesmoorde waarheid', waarin ik alle verzen noemde die ik had bestudeerd en hoe ik tot de conclusie was gekomen dat zij niet verwezen naar de profeet Mohammed).
Ik was klaar met het bestuderen van al deze verzen, maar vond niet wat ik zocht. Mijn gevoelens waren een mengeling van verdriet, wanhoop, angst en verwarring. Het was nooit in mij opgekomen dat Mohammed geen profeet was. Ik probeerde mijzelf te sussen met de conclusie dat ik het bewijsmateriaal niet in verband had gebracht met het karakter van de profeet.
Ik besloot om het nog een keer te proberen. Deze keer gebruikte ik andere boeken, zoals Bewijzen van profeetschap, Landenwoordenboek, en De Arabische Encyclopedie. Ik deed mijn best om deze keer niet mijn doel te missen. Na al de moeite die ik had gedaan, betekende mislukking de verwoesting van mijn hele leven. Wel, de tweede keer ging het niet beter dan de eerste, maar zelfs slechter! De tweede keer kwam ik veel punten tegen die mijn theorie bestreden.
Soms keek ik naar de grote hoeveelheid islamitische boeken en naslagwerken en vroeg ik me af: "Zou het mogelijk kunnen zijn dat al deze boeken ons hebben misleid en ons een denkbeeldig persoon hebben gepresenteerd? Als dat het geval was, zou God het niet waard zijn om aanbeden te worden..." Ik ging niet verder op deze weg. Ik ging dan snel bidden en God om vergeving vragen.
Ineens was ik bezig het onderwerp van mijn onderzoek nogmaals te bestuderen en begon ik de bijbel voor de derde keer te lezen. Ik voelde een vreemde extase terwijl ik in de bijbel las, zo sterk dat ik bang was dat ik betoverd werd. We zeiden altijd dat christenen tovenaars waren die hun magie ontleenden aan de thora en de bijbel. Desondanks trok de bijbel me op een vreemde, onweerstaanbare manier aan.
De emir bezocht me regelmatig. Elke keer verwachtte ik dat hij van zijn stuk zou zijn omdat ik mijn doel niet had bereikt en mij van mijn taak zou ontheffen. Maar in tegendeel, hij leek elke keer enthousiaster te worden en verzekerde mij er van dat ik de beste persoon was voor deze taak.
Ik begon met het lezen van het evangelie van Mattheüs en ik struikelde al voordat ik het eerste hoofdstuk uit had. Ik zag dat ze het geslachtsregister van Christus terugvoerden tot David. Ik dacht dat ze gek waren. Ik troostte mezelf met deze gedachte en hoopte te zullen vinden waar ik naar zocht. Ik werd echt geboeid door de hoofdstukken vier, vijf en zes van het evangelie van Mattheüs. Ik had dat gedeelte al twee keer eerder gelezen, maar deze keer had ik het gevoel alsof ik het voor de eerste keer in mijn leven las. Het voelde alsof er een hand op mijn hoofd tikte en mijn geest opende. Ik hoorde een stem binnenin mij zeggen: "Het wordt nu wel eens tijd dat je begrijpt wat je leest zonder je te bekommeren over wie gelijk heeft en wie niet..." Ik rilde zonder duidelijke reden en had het gevoel dat ik half in trance verkeerde.
Ik ontdekte dat de bijbel sprak over dingen die wij met christenen deden alsof het een registratie was van de hedendaagse gebeurtenissen. Ik las wat de bijbel zei over vervolging, vernedering en moord - ons idee van gehoorzaam zijn. "Wat vreemd dat deze bijbel wist wat wij tegen christenen zeiden en hen aandeden! Kon het zijn dat christenen dat gedeelte er recentelijk aan toegevoegd hadden?"
Wij interpreteerden de liefde en onderdanigheid van christenen altijd als angst voor ons moslims, omdat ze de zwakke minderheid waren, zoals in de koran stond: "Zij werden met vernedering en onderwerping getroffen." (soera 2:61)
Ik trof veel verzen aan die opwekken tot liefde, gehoorzaamheid, onderwerping en zelfs liefde tegenover vijanden. Ik herinnerde me hoe hardvochtig ik mijn ouders had behandeld. Ik was te wreed tegenover hen. Ik vond steeds nieuwe manieren om hen pijn te doen. Op een dag, werd ik ziek en onderging een ingrijpende operatie in het ziekenhuis. Mijn vader wilde me zien, maar ik weigerde en zei dat ik geen ongelovige wilde zien. Mijn moeder, stuurde mij voedsel via een derde persoon; anders zou ik het niet hebben geaccepteerd. Ze stond urenlang voor het ziekenhuisraam, in de verzengende hitte, om een glimp van mij op te vangen door het raam.
Deze herinneringen brachten me altijd aan het huilen en deden me de dag vervloeken dat ik Allah leerde kennen. Ik troostte mijzelf met de gedachte aan wat Abu Obeida, zoon van Garah, en Abu Bakr EI-Sedeek hun eigen vaders aandeden; en Mosaab, zoon van Omira, zijn moeder. Dit bracht mijn emoties tot bedaren.
Ik had het evangelie van Mattheüs uit, maar de woorden waren in mijn geheugen gegrift. Ze achtervolgden mij dag en nacht, en wanneer ik iets slechts wilde doen, las ik rest van de evangeliën en de brieven en ik was verbaasd dat ik filosofie en retoriek aantrof die superieur was aan die van de koran. Aangezien de bijbel 630 jaar voor de islam geschreven was, hoe konden we dan zeggen dat de koran uniek was in retorica?
Op een koude winteravond reciteerde ik een soera uit de koran en hoopte zo de woorden uit het evangelie van Mattheüs uit mijn gedachten te wissen. De broeders en ik waren jaloers en benijdden de christenen vanwege hun hechte vriendschap met veel mensen. In tegenstelling tot hen konden wij zelfs geen oppervlakkige relaties met een minimale verdraagzaamheid aangaan, zoals mensen uitnodigen om de islam te volgen. Dit was een groot obstakel op ons pad. De islamitische oproep stond het ons niet toe om af te drijven en relaties op te bouwen die ons dichter bij mensen zou brengen – en dit was precies wat nodig was om hen aan te trekken tot de islam.
Ons leven was vol geweld, wreedheid en terrorisme. Dit was niet ons normale gedrag. We dachten dat als we ons niet op deze manier gedroegen we niet gehoorzaam waren aan Allah. Allah had in de koran aangegeven hoe we de ongelovigen moesten behandelen, of het nu ging om Mensen van het Boek, polytheïsten, of valse moslims. De koran zegt over Mensen van het Boek::
"Jullie die geloven! Neemt de joden en de christenen niet als medestanders. Zij zijn onderling medestanders. Wie van jullie zich als medestander bij hen aansluit, die behoort bij hen. God wijst de mensen die onrecht plegen de goede richting niet.' (soera 5:51)
Over de andere ongelovigen, zoals moslims die niet bidden, geen tienden betalen, geen baard laten groeien of zondigen en geen berouw tonen, zegt de koran:
"Jullie die geloven! Neemt de ongelovigen niet in plaat van de gelovigen als medestander." (soera 4:144)
Over gezinsleden en familie zegt de koran:
"Jullie die geloven! Neemt jullie vaders en broeders niet als medestanders als zij het ongeloof liever hebben dan het geloof. Wie van jullie hen als medestanders hebben, dat zijn de onrechtplegers." (soera 9:23)
"Jij zult geen mensen vinden die in God en de laatste dag geloven die vriendschappelijk omgaan met hen die tegen God en Zijn gezant verzetten, ook al zijn het hun vaders of hun zonen of hun broers of hun familieleden." (soera 58:22)
Aan deze koranverzen kunnen we nog toevoegen de authentieke hadith verteld door EI-Bukhari, door Muslim en door El-Termezy; volgens Omar zei de profeet Mohammed: "Geef Mensen van het Boek geen hand; beantwoord hun groeten niet; duw ze opzij als je ze tegenkomt op straat."
Er waren talloze van deze verzen die onze relatie met onze familie, vrienden en niet-moslims bepaalden. We hadden niets te zeggen of te kiezen betreffende de aard van deze relaties, omdat de islamitische denkwijze, en in het bijzonder die van de koran, aan de moslim geen ruimte liet om zijn verstand te gebruiken. Integendeel, iemand die zijn verstand gebruikte om een vers of een hadith uit te leggen, werd 'ongelovig' genoemd. Je moest de dingen accepteren zoals Mohammed ze geïnterpreteerd had. Als er iets was dat Mohammed niet had genoemd, dan moest je je daar niet mee inlaten. EI-Bukhari noemde een hadith. volgens Ibn Abbass zei de profeet Mohammed: "Wie zijn eigen mening over de koran te kennen geeft, heeft zijn plaats in de hel gereserveerd."
Hoe konden we aardig of vriendelijk zijn tegenover degenen die anders waren dan wij, na al deze koranverzen en hadiths? Dat was niet mogelijk, zoals de koran zegt:
"En zoekt geen steun bij hen die onrecht plegen, dan zal het vuur jullie treffen." (soera 11:113)
Daarom vulde mijn hart zich met boosheid en wrok steeds als ik in de bijbel een vers las dat sprak over liefde en vergeving. Vaak schaamde ik mij als ik in de bijbel las, waarvan wij zeiden dat hij vervalst was. Ik vroeg me af hoe het kon dat christenen, als zij de bijbel hadden veranderd, nog steeds liefde en respect van de mensen ontvingen, en wij, die Gods woord niet hadden verander daarin faalden. Er moest iets mis zijn.
Ik probeerde deze gedachten van me af te zetten. Eén gedachte kwam steeds terug. En als mijn onderzoek nou geen conclusie opleverde? Het was zo'n worsteling dat ik steeds als deze gedachten in mij opkwamen hard riep: "Moge God mij vergeven. Ik proclameer dat er geen God is dan Allah en dat Mohammed Zijn profeet is. Ik haastte mij vervolgens om te gaan bidden en zo deze gedachten kwijt te raken. Ik zei tegen mijzelf dat Mohammed waarachtig de boodschapper van Allah was, zelfs al kon ik het niet bewijzen uit de thora en de bijbel.
Mijn probleem werd serieuzer. In plaats van te zoeken naar bewijzen voor Mohammed’s profeetschap, voelde ik me aangetrokken door de mooie woorden in de thora de bijbel. Ik vroeg me af: "Hoe kan ik hun invloed op mij kwijtraken?" "Hoe kan ik bewijzen dat de thora en de bijbel niet van God zijn? Alle ideeën die in beide opgetekend waren, waren goed en konden niet door mensen geschreven zijn. Hoe konden mensen doordringen in de diepten van de toekomst en tweeduizend jaar geleden spreken over dingen die in de tegenwoordige tijd gebeuren? Als we zouden aannemen dat de thora en de bijbel door mensen waren samengesteld, dan zouden we de mens op gelijk niveau als God plaatsen in kennis en wijsheid. We weten met zekerheid dat God alwetend en almachtig is en dat er niemand aan Hem gelijk is.
Ik was opeens in de Psalmen aan het lezen en vervolgens in Spreuken. Ik leerde enkele verzen uit Psalm 23 en Psalm 143 en herhaalde ze in mijn gebeden. Iedereen die mij hoorde bidden werd geraakt door deze verzen en vroeg me om ze op te schrijven zodat zij ze konden gebruiken in hun gebed. Ik probeerde nog steeds om bewijzen voor Mohammed’s profeetschap te vinden en voor de feilbaarheid van de bijbel, maar ik kon niets vinden. Ik had te kampen met twijfel en tegenstrijdige gedachten in mijn binnenste. Ik probeerde om ze te negeren, maar ze werden elke dag sterker. Ik had God lief, maar mijn achtergrond en mijn liefde voor mijn godsdienst weerhielden mij er steeds van om te denken dat de islam misschien niet de ware door God gegeven godsdienst was. Ik werd verward en rusteloos. Ik sliep ‘s nachts niet meer goed zoals ik vroeger deed.
Eens was ik bij zonsopgang aan het bidden. Terwijl ik de koran reciteerde, stopte ik plotseling en mijn gedachten dwaalden af. Ik vroeg me af: "Wat zou je doen als, bijvoorbeeld, bleek dat de islam niet de weg naar de hemel was?" Ik probeerde deze vraag van me af te zetten, maar het lukte me niet. Ik kon het morgengebed niet eens beëindigen. Ik huilde verschrikkelijk totdat ik op het tapijt in slaap viel. Een paar uren later werd ik door mijn moeder gewekt. Ik ging verstrooid naar mijn werk. Ik wist niet waar ik liep of met wie ik sprak.
Toen ik thuiskwam, had ik een sterk verlangen om de bijbel te lezen. Ik las het evangelie van Johannes, hoofdstuk één tot vijftien. Ik trof de hoogste vorm aan van retoriek, filosofie en taalkundige uitdrukkingen die zeer elegant samenhangend waren - vooral wanneer de bijbel sprak over de schapen en de herder; de wijnstok en de landmand; de ranken die vrucht dragen en degene die dat niet doen en in het vuur geworpen worden.
Ik schreeuwde zo hard als ik kon: "O God, heb medelijden met uw dienaar! Zeg me alstublieft waar u bent of aan welke kant: bent u bij de joden en christenen of bij de moslims? Heb alstublieft medelijden met mij. Ik ben uw dienaar. Ik heb mijn leven toegewijd om u te volgen. Ik ben dankbaar voor al uw gunsten. Ik kan niet voor u staan, en u zou niet neerdalen om voor een ademtocht van u te gaan staan. U bent de almachtige God en ik ben een hulpeloos mens die niets kan doen tenzij u me dit toestaat. U bent de erbarmer, de barmhartige en ik ben uw dienaar zonder macht of wijsheid. Mijn hele leven is in uw hand. Ik heb u liefgehad sinds ik een kind was. Ik heb mijn leven opgeofferd ter wille van de hemel en uw liefde. Gevangenschap of marteling kon me niets schelen - zelfs de hele wereld kon me er niet van weerhouden om u te zoeken. Waarom behandelt u me op deze manier? Ik had u lief en probeerde u te behagen op de manier zoals uw profeet Mohammed het ons leerde, maar hier ben ik - hulpeloos en niet in staat om door te gaan. Elke kant beweert dat u hun God bent. Ik weet niet wie er gelijk heeft en wie niet. 0 God, zal ik u zweren dat ik u liefheb? Ik denk het niet, want u weet alles. O, hoeveel heb ik geleden op mijn zoektocht naar u! Ik stopte met mijn studie, verliet mijn familie en mijn vrienden. Ik dwaalde rond als een vreemdeling. Ik werd gevangengenomen en gemarldter wille van u. Waarom antwoordde u mij niet? Als U,God van de moslims bent, neem dan alles uit mijn gedachten weg behalve de islam, en als u de God van de christenen bent, geef me dan licht om te volgen..."
Ik sliep nauwelijks en mijn gedachten tolden rond: "En o de islam niet Gods weg is? Stel dat de thora en de bijbel Gods weg is? Ga je dan de christenen volgen?" Ik huiverde als ik er aan dacht wat er met mij kon gebeuren, alsof God en de mensen mij zouden beschuldigen. Op een dag wierp ik al mijn angsten van me af en zei tegen mijzelf: Wat wil je eigenlijk? Het is genoeg geweest! Je bent niet meerdezelfde die je was. Je hebt twee wegen voor je en ze lijken allebei recht. Verspil geen tijd en ga met al je kracht op zoek naar Gods weg. Het maakt niet uit of het die van de joden, de christenen of de moslims is. Het enige dat van belang is is dat het Gods weg is - tenminste Is je echt op zoek bent naar God. Dit is je bestemming en je moet het accepteren. Wees er zeker van dat God je zal antwoorden overeenkomstig je oprechtheid. Vergeet dat je een moslim bent en begin op je zoektocht met een frisse start. Wat zou je tegenhouden?"
Ikdacht erover na en zei: "O God, leid alstublieft mijn stappen en geef me kracht, want ik sta voor een zware beproeving. Als u mij niet helpt, zal ik door boze geesten verscheurd worden. Ik zal over de aarde dwalen, doelloos en rusteloos. O God, help me alstublieft. Ik beloof u tevolgen waar u ook bent, zelfs bij de christenen, die ik niet kan verdragen." Ik voelde plotseling een zekere vrede en rust die mijn hele wezen overstelpte. Voor het eerst kon ik logisch denken.
Ik kwam tot een conclusie: christenen gingen de verkeerde weg op en werden ongelovigen vanwege twee redenen. Ten eerste: ze zeiden dat Christus, Isa, zoon van Maria, God was; ten tweede: ze zeiden dat hij aan het kruis stierf en opstond om mensen van hun zonden te verlossen. Waarom concentreerde ik mijn onderzoek niet op deze twee punten en ging ze onderzoeken vanuit een islamitisch standpunt? Ik was benieuwd te weten hoe islamitische geleerden over deze punten dachten.
Ik begon met het doorwerken van boeken over islamitische geschiedenis, biografie en exegese. Ik zocht na alles wat te maken had met Christus en of hij Gods eigenschappen vertoonde zoals ze in de koran genoemd werden. Ik gebruikte betrouwbare en authentieke naslagwerken zoals De interpretatie van Ibn Kathir, Geschiedenis vande islam van Dhahabi, Begin en einde van Ibn Kathir: Sekten en denominaties van Sherhristani, Conclusies ovesekten en culten van Ibn Hazm (ook bekend als Abu Mohammed), Heilige boeken vóór de islam en Christendomtussen logica en hertelling. Na intensief onderzoek vond ik enkele eigenschappen van Christus die zelfs de christenen niet noemen in hun boeken. Bijvoorbeeld:
1) Het vermogen om te scheppen:
De koran zegt:
"Dat is God jullie Heer; er is geen god dan Hij, de schepper van alle dingen." (soera 6:102)
“Jouw Heer, Hij is de schepper, de wetende." (soera 15:86)
“Zij die jullie in plaats van God aanroepen kunnen niet eens een vlieg scheppen ook al zouden zij zich daartoe aaneensluiten." (soera 22:73)
“En zij die door hen in plaats van God aangeroepen wordenscheppen niets, maar zij worden zelf geschapen." soera 16:20)
“Is Hij die schept dan zoals iemand die niet schept?" (soera 16:17)
Dit zijn maar een paar van de verzen waarin het vermogen om te scheppen beperkt wordt tot God alleen. Toen God zich wilde onderscheiden van andere goden, benadrukte Hij deze eigenschap van zichzelf die alle andere goden overtrof. Ondertussen geeft de koran duidelijk toe dat Christus dingen schiep:
"Dat ik voor jullie uit klei iets als de vorm van een vogel zal scheppen, er dan in zal blazen en dat het dan met Gods toestemming een vogel zal zijn." (soera 3:49)
"toen jij met Mijn toestemming uit klei iets als de vorm van een vogel schiep en er toen in blies en het met Mijn toestemming een vogel was" (soera 5:110)
Toen ik deze verzen las, dacht ik in mijn hart: het was God die Christus dit vermogen gaf; het maakte geen deel uit van zijn wezen, hoewel Christus de enige was aan wie God een van zijn goddelijke eigenschappen toekende. Waarom Christus en niet Mohammed? God zei tegen Mohammed:
"noch kun jij de doven de oproep laten horen" (soera 27:80)
wat veel gemakkelijker is dan scheppen. God gaf Mohammed, de beste van Zijn volk en het Zegel van de Profeten, niet het vermogen om de doven te doen horen. Hij daagde mensen uit om een vlieg te scheppen, maar gaf Christus het vermogen om vogels te scheppen. Vogels zijn kleine schepselen, maar het gaat niet om de grootte, maar om het principe. Degene die een klein schepsel creëert kan ook een grote scheppen. Dit kan niet van mensen zijn, maar van God.
2) Het verborgene kennen:
God sprak over zichzelf in de koran:
"Zeg: 'Niemand kent in de hemelen en de aarde het verborgene, behalve God" (soera 27:65)
"Bij Hem zijn de sleutels van het verborgene, alleen Hij kent ze." (soera 6:59)
In het eerste vers benadrukt de koran zonder enige twijfel dat alleen God het verborgene kent en niemand anders. Het tweede vers onderstreept het feit dat alleen God het ongeziene en de toekomst kent.
Ondertussen leert de koran over Mohammed dat hij iedereen die hem het vermogen om het verborgene te weten toekende, berispte.
Zeg: 'Ik zeg niet tot jullie dat ik Gods schatkamers bezit en ook ken ik het verborgene niet" (soera 6:50)
Eens zei Moaz tegen Mohammed: "... als Allah het wil en jij het wilt", toen onderbrak Mohammed hem en zei: "Hoe zou je mij kunnen gelijkstellen aan Allah? Niemand in de hemel of op de aarde kent het verborgene, alleen Allah."
Als het over Christus gaat, zien we dat alle beperkingen weggenomen zijn. Hij weet en doet dingen die geen enkel persoon kan. De koran zegt:
"En dat ik jullie meedeel wat jullie eten en wat jullie in jullie huizen opslaan" (soera 3:49)
Het is erg ongebruikelijk dat Christus in deze verzen in de eerste persoon spreekt; God moet hier zelf aan het woord zijn. Aan de andere kant, aan Mohammed was altijd verteld wat hij moest 'zeggen'. Christus was uniek omdat hij vanuit zichzelf sprak, dit betekent dat zijn bekwaamheden aan hemzelf toebehoorden en niet verworven waren.
InBegin en eindvan Ibn Kathir, deel 2, pagina 86 las ik een verhaal dat mij beschaamd maakte. Het was zonder twijfel een bewijs dat Christus bovennatuurlijke krachten bezat waardoor hij het verborgene kende. (Het is een lang verhaal; geïnteresseerden kunnen het vinden in het boek van Ibn Kathir).
3) Zieken genezen:
De koran vermeldt de woorden van Abraham dat God de enige heelmeester is:
"en wanneer ik ziek ben, dan geneest Hij mij" (soera 26:80)
Mohammed zei in een authentieke hadith: "O Allah, er is geen genezing dan door u.” Ondertussen zien we dat Christus in de koran over zichzelf zegt:
"Dat ik blindgeborenen en melaatsen zal genezen" (soera 3:49)
4) Het geven van het leven en de dood:
God is de enige die leven en dood in Zijn hand houdt; niemand anders kan het leven of de dood geven. De koran zegt:
"Wij zijn het die leven geven en die laten sterven en Wij zijn het die beërven" (soera 15:23)
“Wij maken de doden weer levend en Wij schrijven wat zij vroeger gedaan hebben op” (soera 36:12)
“Wij geven leven en Wij laten sterven en bij Ons is de bestemming.” (soera 50:43)
Over Christus vermeldt de koran dat hij over zichzelf zei:
“en doden levend maak, met Gods toestemming” (soera 3:49)
In zijn boek Begin en eind vertelt Ibn Kathir een geverifieerd verhaal dat bewijst dat Christus de autoriteit bezat om zowel dood als leven te geven. Er wordt verteld dat Christus een vrouw zag die huilde vanwege haar dochter, die lang geleden gestorven was. “Vrouw, waarom huil je?”, vroeg hij haar. Ze zei: “Mijn dochter is gestorven en ik heb gen andere kinderen.” Christus vroeg haar: “Wil je dat ik haar uit de dood opwek?”Ze zei: “Ja, o Geest van God!” Dus stond Christus bij het graf en riep het meisje drie keer. De derde keer kwam het meisje te voorschijn en sprak met haar moeder. Toen vroeg het meisje aan Christus om haar te laten terugkeren. Hij zei tegen haar: “Ga terug!” Het graf ging dicht en ze was dood. (Begin en eind van Ibn Kathir, deel 2, pagina 84)
5) Het geven van voedsel:
De koran zegt:
"God is de voorziener die sterke kracht heeft" (soera 51:58)
Er wordt duidelijk beweerd dat God de enige is die voedsel kan geven. God berispte iedereen die zei in staat te zijn om mensen voedsel te geven. Over Christus zegt Ibn Kathir dat hij het bijzondere vermogen bezat om voedsel te geven aan wie hij maar wenste. Het beste voorbeeld was het voeden van de vijfduizend mensen met een weinig brood en een paar visjes.
6) Met niemand te vergelijken:
De koran zegt over God:
"Niets is aan Hem gelijk. Hij is de horende, de doorziende (soera 42:11)
Van Christus is het overduidelijk dat hij met niemand te vergelijken is. Hij is geboren uit een maagd, zonder een man. Hij is de enige die beschreven wordt als 'Gods Woord en een Geest van Hem'. Hij was de enige over wie de satan geen autoriteit had. Hij was de enige die goddelijke kenmerken had.
7) Beschikkend over autoriteit:
De koran noemt deze eigenschap van God:
"Wat Wij tot iets zeggen wanneer Wij het wensen is dat Wij zeggen: 'Wees!' en het is." (soera 16:40)
“Wanneer Hij iets beslist dan zegt Hij er slechts tegen: Wees!' en het is." (soera 2:117)
Dit is een unieke eigenschap van God, het vermogen om te doen ontstaan. Volgens Ibn Kathir vertoonde Christus deze eigenschap toen hij water veranderde in wijn (Begin en eind van ibn Kathir, deel 1, pagina 85).
8) Zijn troon boven de wateren:
Dekoran zegt over Gods troon:
“terwijl Zijn troon boven het water was, om jullie op de proef te stellen wie van jullie het beste is bij wat hij doet" (soera 11:7)
Kortobi en EI-Hadathi zeiden dat dit vers ook van toepassing is op Christus wiens troon door God boven het water was gemaakt om het geloof van de mensen te testen. Christus liep over de Zee van Tiberias naar zijn discipelen om hun geloof te testen. Later zei hij tegen hen: "Gij kleingelovigen." (Mattheüs. 8:26)
9) Rechter en Heerser
De koran zegt over God:
"Het oordeel komt alleen God toe. Hij vertelt de waarheid en Hij is de beste van de beslissers." (soera 6:57)
“Weest dan geduldig totdat God tussen ons oordeelt, want Hij is de beste van hen die oordelen." (soera 7:87)
EI-Bukhari legde uit dat hij had gehoord van Ibn Abbas, die de Profeet Mohammed het volgende had horen zeggen over Christus: "De Laatste Dag zal niet komen voordat de zoon van Maria teruggekomen is als een eerlijke rechter om recht te spreken en onrecht te doen verdwijnen.”
10) Beheersing over alle visioenen:
De koran zegt over God:
"Hem bereiken de blikken niet, maar Hij bereikt de blikken wel. En Hij is de welwillende, de welingelichte." (soera 6:103)
Dit is nog een eigenschap van God die Christus vertoonde. Ibn Kathir en Kortobi vertelden een verhaal dat Christus op een dag op een berg was en dat de Romeinen hem wilden arresteren. Hij liep dwars door hen heen en zij konden hem niet zien, maar hij zag hen allen. (Sektenen denominaties van Sheheristani, pagina 27)
11) De erbarmer, de barmhartige:
De koran zegt:
"Jullie god is één god. Er is geen god dan Hij, de erbarmer, de barmhartige." (soera 2:163)
“Ieder die in de hemelen en de aarde is komt slechts als dienaar tot de Erbarmer." (soera 19:93)
In hun boeken Sekten en denominaties en Bewijzen van profeetschapvermelden Sheheristani en Azraki dat Christus naar het beeld van God was. Hij had mededogen. Hij wekte de dochter van Jaïrus op uit de dood en genas veel zieke mensen. Hij gaf de blindgeborene ogen door modder op de ogen van de man te doen, want zo schiep God het begin.
12) Spreken in gelijkenissen:
De koran beweert dat alleen God in gelijkenissen kan spreken:
“God geeft vergelijkingen voor de mensen en God is onwetend" (soera 24:35)
"En God maakt deze vergelijkingen voor de mensen; misschien zullen zij zich laten vermanen!" (soera 14:25)
In 'El-Kashaf' zeggen Ibn Kathir, Kortobi en Zamakhshary datGod gelijkenissen gebruikte om de mensen dichter bij Zich te brengen, en dat deed Christus ook. Het Nieuwe Testament staat vol met gelijkenissen die geen andere profeet heeft verteld.
13) Stuurt boodschappers en geeft hen macht:
De koran zegt:
"Maak voor hen een vergelijking met de bewoners van de stad toen de gezondenen tot hen kwamen. Toen Wij er twee tot hen zonden en zij die beiden van leugens betichten. Toen lieten Wij als versterking een derde komen.” (soera 36:13-14)
Ibn Kathir en alle uitleggers zijn het erover eens dat de stad die genoemd wordt Antiochië is, en dat de mannen boodschappers van Christus waren. Zij hadden autoriteit van Christus. Welk ander mens heeft zo’n autoriteit?
14) Aanbeden moeten worden:
De koran zegt:
"En de joden zeggen: 'Oezair is Gods zoon' en de christenen zeggen: 'De masieh is Gods zoon.' Dat is wat zij met hun monden zeggen. Zij benaderen zo wat zij die vroeger ongelovig waren zeiden... Zij namen hun schriftgeleerden en hun monniken tot heren in plaats van God en ook de masieh, de zoon van Marjam." (soera 9:30-31)
Ibn Kotaiba beschouwt dit als een problematisch vers, omdat hierin het aanbidden van God en Christus wordt gebracht als een gebod. Dus om dit probleem te vermijden dacht Ibn Kotaiba dat de zin 'Christus de zoon van Maria' syntactisch geïnterpreteerd zou moeten worden als 'tweede lijdend voorwerp' van het werkwoord ‘nemen' en niets als een 'toevoegsel' van het woord ‘Allah'. Op deze manier zou dit vers de christelijke opvattingvan Christus' goddelijkheid niet ondersteunen.
15) Komt terug op de wolken:
De koran zegt:
“Kunnen zij dan niets anders verwachten dan dat God in de schaduwen van de wolken tot hen komt...? (soera 2:210)
Ibn EI-Fadl EI-Hadathi zei dat dit vers verwees naar Christus die op de Laatste Dag zou terugkomen op de wolken. Ook het volgende vers interpreteerde hij als een verwijzing naar Christus:
“en jouw Heer en de engelen komen, in rij na rij" (soera 89:22)
Ik ontdekte in feite meer dan waar ik naar zocht of wat ik wilde. Ik schreef mijn bevindingen neer in een apart boekje getiteld 'De onvermijdelijkheid van de godheid van Christus'. Ik had het eerst 'De goddelijkheid van Christus' genoemd. maar nadat ik mijn onderzoek had beëindigd, moest ik de titel veranderen in ‘De onvermijdelijkheid van de godheid van Christus'. Ik sloot het boekje af met de volgende conclusie: "Zelfs als de christenen niet beweerden dat Christus God was, dan nog moest hij God zijn".
Wat betreft het tweede deel, namelijk Christus' een offer voor de zondaren, dit idee werd door moslims altijd verworpen omdat de koran zegt:
“niemand is belast met de last van een ander" (soera 17:15)
Hoe zou een onschuldige kunnen sterven voor zondaren? En er was nog een ander dilemma: was Christus werkelijk gestorven? Ik was er erg zeker van - ik weet niet waarom - dat ik niets zou vinden dat de dood van Christus zou bewijzen. Ik had gezocht en had geen enkel bewijs gevonden dat mijn geweten kon sussen en de islam kon versterken. Daarom was ik er zo op gebrand om het bewijsmateriaal van de godheid van Christus te weerleggen door te bewijzen dat hij niet gestoven was, en niet voor zondaren gestorven kon zijn.
Ik Probeerde het idee van 'Offerdood' te weerleggen toen ik het volgende vers tegenkwam in de koran:
"En toen Moesa tot zijn volk zei: 'Mijn volk, jullie hebben jezelf onrecht aangedaan doordat jullie het kalf hebben aangenomen. Wendt jullie berouwvol tot jullie maker en doodt dan jezelf. Dat is beter voor jullie bij jullie maker.” (soera 2:54)
Ik las Ibn Kathir's interpretatie van dit vers. Hij zei dat de Israëlieten berouw hadden van hun zonde van het aanbidden van het kalf, maar God accepteerde hun berouw niet. Toen Mozes als bemiddelaar optrad, vertelde God hem om tegen de Israëlieten te zeggen dat de enige manier om vergeving te ontvangen was dat elke persoon iedereen zou doden die hij ontmoette. Er wordt gezegd dat zij blinddoeken voordeden zodat ze geen medelijden konden hebben met hun families, maar de moed zouden hebben om aan Gods bevel te gehoorzamen. Ibn Kathir zei dat er op die dag tenminste zeventig duizend werden gedood en dat er een stroom van bloed was. Toen God zag dat het genoeg was, zei hij tegen Mozes de Israëlieten te zeggen dat ze moesten stoppen. God accepteerde hun berouw vanwege bloed van degenen die gestorven waren. Als iemand het kalf niet aanbeden had en gestorven was als verzoening voor degenen die het wel hadden gedaan, waarom zouden we dan het idee verwerpen dat de zondeloze Christus stierf voor zondaren, en dat Hij nog leefde?
Ik voelde dat God me omringde met bewijzen en ik kon op geen enkele manier de roep van Christus om hem te volgen verwerpen. Ik vond zelfs veel verwijzingen naar de dood van Christus. Ik las Ibn Kathir’s interpretatie van soera 4:157 en andere verzen uit soera 3 waarin gesproken wordt over de dood van Christus. Er was eigenlijk geen verschil in opvatting over de dood van Christus, alleen over hoe lang het duurde. De verhalen varieerden n 3 uren tot één of twee dagen. Dit bewijst dat Christus daadwerkelijk gestorven was.
Ik werd steeds bozer en gefrustreerder, want ik wilde iets linden om de christelijke opvattingen te weerleggen. Ik was trots op mijn godsdienst en op mijzelf en ik haatte christenen. Ondertussen had ik geen keus dan me te schikken in de nieuwe situatie, maar hoe?
Ik was in de bijbel blijven lezen. Het werd een vriend van mij. Hoe meer ik las, hoe meer ik de goedheid ervan proefde. Toen ik een keer aan het lezen was, stond ik versteld van de volgende verzen:
"En wanneer gij bidt, zult gij niet zijn als de huichelaars, want zij staan gaarne in de synagogen en op de hoeken der pleinen te bidden, om zich aan de mensen te vertonen. Voorwaar, ik zeg u, zij hebben hun loon reeds. Maar gij, wanneer gij bidt, ga in uw binnenkamer, sluit uw deur en bidt tot uw Vader in het verborgene; en uw Vader, die in het verborgene ziet, zal het u vergelden.' (Mattheüs 6:5-6)
Ik was verbaasd hoe de bijbel, tweeduizend jaar geleden, deze dingen te boek stelde die in de tegenwoordige tijd gebeuren. Ik herinnerde mij de tijd dat ik iets hards onder mijn voorhoofd plaatste wanneer ik knielde tijdens de gebeden om zo te kunnen pochen op mijn ‘gebedsmerkteken’. Ik schepte op over mijn vasten en godsdienstoefening. Ik droeg zelfs bepaalde kleding om te tonen dat ik godsdienstig was.
Ik onderzocht het onderwerp van Christus' dood en kruisiging, en of Christus daadwerkelijk gestorven was. Ik bestudeerde alle christelijke boeken en naslagwerken die gingen over de 'Offerdood van Christus’. Tenslotte was ik met mijn verstand bijna overtuigd van Christus’ goddelijkheid en kruisiging. Sommigen zouden kunnen denken dat ik blij was met mijn ontdekkingen. Maar het tegendeel was waar, ik was van streek, gefrustreerd en gespannen. Ik wenste dat God me gedood had voordat ik tot de ontdekking was gekomen dat ik mijn hele leven met een valse overtuiging had geleefd. Het was zo moeilijk voor mij om te ontdekken dat die weerzinwekkende, vuile christenen gelijk hadden en ik ongelijk.
Ik kon niet meer slapen. Ik doolde rond op straat en praatte in mijzelf. Ik werd verscheurd door mijn gedachten; twijfel bracht mijn bestaan aan het wankelen wanneer ik begon te bidden. Ik wist niet wat ik moest doen. Ik vroeg de broeders om me minder vaak te bezoeken. Ik bedacht als excuus dat de politie mij in de gaten hield. Langzamerhand raakte ik vervreemd van de hele groep. Ik voelde mij slaperig als ik zoals gewoonlijk dagelijks de koran reciteerde. Aan de andere kant kreeg ik nooit genoeg van het lezen in de bijbel. Ik was erg gehecht aan dat boek. Op een dag bezocht de emir mij en kwam er achter dat ik geen wezenlijke vooruitgang had geboekt in mijn onderzoek. Hij zei tegen mij: “Het is de wil van Allah! Geef ons de bijbel en dan zullen we iemand anders zoeken die deze opdracht in jouw plaats zal doen. Jij lijk niet geknipt te zijn voor zo’n taak.”
Ik zou blij moeten zijn, want dat was wat ik wilde, maar de zaken lagen anders. Ik vroeg hem om mij nog één maand de tijd te geven, omdat het mij gelukt was om de vinger te leggen op enkele essentiële aanwijzingen. De waarheid was dat ik mijn toestemming om de bijbel te lezen niet wilde kwijtraken, en de bijbel zelf ook niet. De emir ging akkoord. Ik weet niet waarom ik dit deed. Ik had ermee kunnen instemmen om de bijbel terug te geven en mijzelf zo alle inspanningen kunnen besparen en de onbekende toekomst die voor me lag. Steeds wanneer ik klaar was om te bidden, hoorde ik een stem binnen zeggen: "Hoe kun je bidden tot een god waarvan je niet zeker bent dat hij bestaat?" Ik moest ervan huilen.
Op een keer weerstond ik die innerlijke stem en begon in de koran te lezen. Ik kwam een vers tegen dat mijn aandacht trok:
"Twist met de mensen van het boek slechts op de manier, behalve met degenen onder hen die onrecht plegen, en zegt: 'Wij geloven in wat naar ons is neergezonden en in wat naar jullie is neergezonden. jullie god is één. En wij geven ons over aan Hem." (soera 29:46)
Ik wilde dit vers grondiger bestuderen, daarom raadpleegde ik de commentaren geschreven door Ibn Kath Kortobi en Zamakhshary. Het eerste dat ik ontdekte was dat zij het er allemaal over eens waren dat dit vers afgeschaft was door het beroemde vers van het 'Zwaard' in soera 9. Afschaffing was slechts een deel van het probleem. Het viel me op dat het vers beweerde dat onze God dezelfde was als de God van de Mensen van het Boek. Ik kon niet verder gaan; ik kon er met mijn verstand niet bij! De God van de moslims had alle eerdere vriendelijkheid tegenover niet-moslims afgeschaft en het vervangen door doodslag, marteling en verwonding. Hij maakte zelfs van ons, moslims, Zijn martelwerktuig:
"Strijdt tegen hen, dan zal God hen door jullie handen bestraffen en te schande maken" (soera 9:14)
In de koran staan meer dan 27 verzen waarin het gaat over het feit dat moslims verplicht zijn om niet-moslims bestrijden. Ondertussen zegt de God van de christenen:
“Maar tot u, die Mij hoort, zeg ik: Hebt uw vijanden lief, doet wel degenen, die u haten; zegent wie u vervloeken; bidt voor wie u smadelijk behandelen." (Lukas 6:27-28)
“Maar ik zeg u, de boze niet te weerstaan, doch wie u een slag geeft op de rechterwang, keer hem ook de andere toe; en wil iemand met u rechten en uw hemd nemen, laat hem ook uw mantel; en zal iemand u voor één mijl pressen, ga er twee met hem." (Mattheüs. 5:39-41)
Ik vergeleek deze verzen met wat er in de koran staat:
“Als iemand dus tegen jullie in overtreding is, mogen jullie tegen hem zo optreden als hij tegen jullie optrad." (soera 2:194)
“En maakt tegen hen zo goed als jullie kunnen bewapening en de inzetbare paarden gereed om Gods vijand en jullie vijand daarmee vrees aan te jagen" (soera 8:60)
"Mohammed is de gezant van God. En zij die met hem zijn zijn streng tegen de ongelovigen, maar onderling barmhartig." (soera 48:29)
Het is onmogelijk dat Wit en Zwart één zouden zijn; ofdat Goed en Slecht één zouden zijn; of dat Dag en Nacht één zouden zijn! Eén moet duidelijk uniek zijn. Dus er zou maar één God moeten zijn. Ik was er zeker van dat ik die God zou vinden, want ik had Hem lief. Niemand zou mijervan kunnen weerhouden om in de Enige Ware God te geloven, zelfs al was Hij de God van de joden!
In gedachten sprak ik tot God: “O God, ik heb uw hulp nodig. Laat me niet in de steek, want ik ben nu in de war. Ik weet niet waar u bent. Als ik misleid was, dan was het niet met opzet. U weet hoeveel ik u liefheb, en hoeveel ik geleden heb terwille van u. O God, als u mij straft voor een zonde die ik begaan heb, dan vraag ik u om vergeving. U bent de enige God en ik ben uw dienaar, die uw geboden gehoorzaamt. Ik beleid mijn zonden en heb berouw. Wees alstublieft niet zo streng in uw straf.”
Bepaalde gedachten deden me bibberen van vrees. Ik dacht dat de koran en de bijbel niet allebei het Woord van God konden zijn. De ene moest de andere tenietdoen. Ik raakte in paniek toen deze gedachte op kwam. Steeds wanneer ik een vreemd geluid hoorde, dacht ik dat God het huis zou verwoesten en het op mijn hoofd zou doen neerkomen vanwege mijn houding ten opzichte van de koran. Mijn leven werd ondraaglijk! Het was zelfs moeilijker dan toen ik in de gevangenis zat en gemarteld werd.
Al spoedig nam dit gevoel af en ik besloot om de koran opnieuw te bestuderen om elk mogelijk aspect te herzien en het vers objectief te beoordelen:
“Als hij van een ander dan God [gekomen] was dan zouden zij er veel tegenstrijdigs in vinden.” (soera 4:82)
Ik was in feite niet objectief. Ik wilde in de koran iets vinden dat mij ertoe zou brengen om te geloven dat het niet van God was. Ik voelde een diepe bitterheid tegenover christenen. Ik zou alles hebben geaccepteerd behalve om christen te worden. Het woord 'christen' provoceerde me, en veroorzaakte in mij een sterk verlangen van agressie in wraak ten opzichte van alles dat met christenen te maken had. Ik wist niet waarom ik me zo voelde; misschien was het vanwege het feit dat ik opgegroeid was in een strenge familie die de islam liefhad en het christendom haatte, ervan uitgaand dat het laatste ongeloof was. Onze ouders waarschuwden ons altijd om niet met christelijke kinderen te spelen, omdat zij verraders waren, en om hun voedsel niet te eten, omdat ze ons konden vergiftigen. We werden opgevoed met de gedachte dat christenen geen god, geen geloof en geen vertrouwen hadden.
Ik begon de koran grondig te bestuderen en ik ontdekte verbazingwekkende dingen die ik nog nooit eerder had opgemerkt. Ik verzamelde mijn onderzoek en gaf het als titel: “Is de koran het Woord van God?” Het kostte me ongeveer zes maanden om het af te maken.
Op een dag bracht de emir mij onverwacht een bezoek. Ik was in de rustkamer toen hij kwam. Mijn moeder liet hem in mijn kamer, omdat hij een bekende was van de familie, want we hadden samen in de gevangenis gezeten. De emir zag papieren door de hele kamer verspreid liggen dacht dat ik al een groot deel van mijn opdracht klaar had. Ik hoorde hem zeggen: “Allah zegene je! Jij bent, persoon! Ik had gelijk; jij bent de enige die het kon doen!” Ik dacht bij mezelf: “je weet nog niet wat er op deze papieren staat!”
Even later kwam ik naar buiten om hem te ontmoeten. Zijn gezicht was rood en hij leek verbijsterd. Hij greep bij mijn kraag en schreeuwde in mijn gezicht: “Wat is dit? Heb jij dat geschreven? Het kan niet van jou zijn. Wie heeft je misleid? Wie heeft je bedrogen? Wie verleid om je godsdienst te verraden?”
Ik zei tegen hem: “Als er sprake was van misleiding, dan zou u degene zijn; als er sprake was van verleiding, dan zou het door u zijn; als ik een zonde had begaan, dan zou die op uw hoofd neerkomen! U bent degene dit alles heeft aangezet. Ik wilde van dit onderzoek ontheven worden, maar u weigerde. U wist hoeveel ik het christendom en de christenen haatte, maar u stond er op dat ik hun boeken las. Ik zweer u dat ik zou willen dat alles wat ik ontdekt heb niet waar was. U en ik hebben de moeilijkste tijd van ons leven gedeeld, nietwaar?” “Ja”, antwoordde hij. Ik zei: "Neem me niet kwalijk, het is uit de hand gelopen. Het is niet alleen een kwestie van informatie; het is mijn hart waarover ik geen macht heb. Ik wilde dat u zou lezen wat ik gelezen heb en te weten zou komen wat ik te weten ben gekomen!”
Hij werd woest en wilde al mijn papieren verscheuren (Godheid van Christus, de koran is niet het Woord van God, etc.) We kregen een grote woordenwisseling die mijnmoeder naar de kamer bracht. Voordat hij mijn huis verliet, zei de emir tegen mij: “Nu weten we wat je mankeert, maar ik heb een verzoek als je in leven wilt blijven.” “En wat is dat?”, vroeg ik. Hij zei: “Vertel je groep nooit over dit vergif dat je schrijft. Ik zal tegen hen zeggen dat afvallig geworden bent, maar ik zal hun de reden niet vertellen. Als je hun iets anders vertelt, dan weet je zelf wel wat er met je zal gebeuren."
Ik zei tegen hem: "Wat u niet weet is dat de zaken veranderdzijn; de tijd is veranderd. U weet best dat ik niet bedreigd zal worden, want u bent niet in staat om uw bedreigingen uit te voeren. Voor uw informatie, ik was trouw aan mijn broeder s toen ik ze verzocht om mij niet tebezoeken. Ik kon hen niet dingen blijven leren waarvan ikzelf niet zeker was of ze wel waar waren. Ik duwde ze weg, omdat ik om hen gaf. Ik verzeker u, ik heb God lief, en ik bid dat Hij me terugbrengt als ik de verkeerde kant opben gegaan." Ik barstte in tranen uit toen ik dacht aan onze mooie herinneringen, onze gezamenlijke tijd in de gevangenis en hoe we samen de ontberingen hadden getrotseerd. Eerlijk gezegd was het teveel voor mij om te verdragen. Maar als dit de wil van God is, dan zeg ik alle goede herinneringen ver van Hem vaarwel en verwelkom ik alle doornen aan Zijn zijde.
De groep verbrak alle banden met mij. Leden gingen me mijden en groetten me zelfs niet op straat. Ik wist onmiddellijk dat ik tot een ongelovige was verklaard. Ze namen het geld terug dat ik voor mijn persoonlijke uitgaven ontving uit de 'Schatkamer' van de groep. Ze dachten dat ze me zouden ruïneren en me zouden dwingen om terug te keren naar de groep. Ze hebben me nooit begrepen.
De emir en ik hadden samen met enkele andere mensen een investeringsmaatschappij. We gebruikten de grote geldbedragen die we uit het buitenland meebrachten voor het kopen en verkopen van kleding. Ik was de officiële manager die de cheques ondertekende. Ik was de wettelijke vertegenwoordiger van de zaak. Toen ik de weigerde, om berouw te tonen, betaalden zij hun deel niet en brachten mij voor de rechtbank. Ze verwachtten dat ik mijn excuses zou maken en berouw zou tonen voor mijn ontrouw. In het gerechtsgebouw kwam de emir naar mijn toe en fluisterde:"We kunnen de aanklachten laten vallen als je je verstand terug krijgt en berouw toont aan Allah en ons vertelt wie je heeft misleid." Ik antwoordde niet.
De rechtbank veroordeelde mij tot het terugbetalen van het geld in de vorm van maandelijkse termijnen van 16 Egyptische ponden. Dit was een klap voor hen, omdat ze mij in de gevangenis wilden hebben. Ik dankte God dat het verhoor goed verlopen was, maar ik sprak tegen God op een verbitterde, boze toon: "O God, waarom doet u mij dit aan? Waarom moet ik lijden? Sinds ik een kind was heb ik geleden en gestreden. Ik heb geen vrienden meer, omdat ze niet in u geloven. Ik heb de liefde van mijn familie kwijtgeraakt, omdat ze u niet accepteren. Ik ben mijn studie kwijtgeraakt, omdat het tussen u en mij stond. Ik weet niet welke moeite u nu nog voor mij in petto heeft. Heb alstublieft medelijden met mij. Ik ben zwak en machteloos. Laat me niet over aan de golven die me op en neer werpen in deze woeste zee. Ik weet niet waar ik heen moet gaan. Zeg me wie u bent. Bent u de God van de christenen? De God van Mozes? De God van Mohammed? Als u de God van Mohammed zou zijn, waarom zou u me dan laten lijden en laten twijfelen over wie u bent? Alstublieft God, laat me niet alleen. Ik beloof u te volgen waar u bent. Ik vrees u alleen, en dat weet u wel."
Mijn gedachtegang werd plotseling onderbroken door de stem van mijn moeder die mij vroeg om mijn eten te komen halen. Ik at niet samen met mijn moeder, omdat ik geloofde dat een moslim niet moest eten met een ongelovigen - en volgens de groep was mijn moeder dat.
Ik kwam toen bij een erg hachelijk punt: als de koran niet van God was, wie was dan die Mohammed? Hij moest wel een vaIse profeet zijn. Maar hoe bewijs ik dat? Ik raakteplotseling in paniek en dacht: "Dit kan niet waar zijn! Mohammed een valse profeet? En hoe zit het dan met zijn wonderen en zijn rijk, en de menigten die hem volgen?"
Het voelde alsof ik op het punt stond om Gods toorn en pijniging onder ogen te zien. Toen ik wat bekoelde, voelde ik een vreemde moed en een sterke wil om mijn onderzoek te richten op wie Mohammed was, en of hij een profeet was of niet. Ik ontdekte dat Mohammed's aanspraak op het profeetschap gebaseerd was op twee aspecten: hij was analfabeet, maar hij ontving de koran; en hij was onfeilbaar - voordat hij een profeet werd, had hij nooit een zonde begaan.
Analfabetisme:
Het was totaal niet in mij opgekomen om een bewijs vinden dat Mohammed kon lezen en schrijven. Alles dat ik wist was dat het onmogelijk was dat Mohammed kon lezen en schrijven. Deze kwestie motiveerde mij om biografieën van de profeet nog eens te lezen. Ik trof feitelijk veel zaken aan die mij niet eerder waren opgevallen, dit tot mijn grote verbazing. Ik ontdekte dat Mohammed gewoon was om naar dezelfde plaats te gaan waar Nadr Ibn EI-Hareth, Waraka Ibn Nofal en Ibn Sa’eda, de bekende priesters, naar toe gingen. Ik ontdekte ook dat Mohammed zaken deed met het grote fortuin van de rijk dame Khadija en dat hij veel contracten en overeenkomsten sloot met de kooplieden uit Jemen en Groot Syrië.
Er werd gezegd dat Mohammed een stempel bij zich droeg die hij gebruikte in plaats van een handtekening, wat betekende dat hij analfabeet was. Maar een stempel bij zich dragen betekent niet dat hij analfabeet was., want het was in die tijd gebruikelijk onder kooplieden om het contract tussen de handelaar en de klant te schrijven en er dan een stempel op te zetten om het te bekrachtigen, zoals heden ten dage het Zegel van de Republiek.
Ik ontdekte dat Mohammed, na het vredesverdrag van Hudaibiya, het verzoeningsverdrag met zijn handen schreef, dat hij onder de voogdij stond van zijn oom AbuTaleb, en dat hij ouder was dan Ali. Ali kon lezen en schrijven en het was onvoorstelbaar at Mohammed zelfs niet had leren lezen en schrijven op minimaal basisniveau.
Ik ontdekte dat Mohammed altijd bij Yassar Al-Nusrani (de christen) zat en van hem teksten kreeg om ze te lezen. Ik realiseerde me dat toen de engel Gabriël bij Mohammed kwam en hem vroeg om te lezen, het van de kant van Gabriël niet logisch was om te vragen om te lezen als hij wist dat hij analfabeet was! Als je alle bovengenoemde punten toevoegt aan wat ik ontdekte betreffende de authenticiteit of mohammed’s profeetschap, dan zul je tot het besef komen dat Mohammed noch een profeet, noch een rechtvaardig man was. Alle details zijn te vinden in een boek dat ik voorbereidde, getiteld Mohammed in de thora en de bijbel.
Onfeilbaarheid.
Voor wat betreft Mohammed’s onfeilbaarheid zijn er veel biografieën zoals "Al-Seera Al-Halabiya", "Al-Tabakaat Al-Kubra" en "Seerat Ibn Hisham", zelfs de commentaren bij soera 16:
"En van de vruchten van de palmen en de wijnstokken: jullie nemen ervan een bedwelmende drank" (soera 16:67)
Er zijn veel authentieke hadiths waarin duidelijk wordt beweerd dat Mohammed wijn dronk en zijn vrienden aanbeveling deed als het erg geconcentreerd was. Hij at van de dierlijke offers die door Kuraish in El-Ka'ba aan de afgoden waren geofferd. Hij stond het verbodene toe en verbood hetgeen door God was toegestaan. Hij lonkte naar de vrouwen van zijn vrienden en aarzelde niet om één van hen voor zich nemen als ze hem beviel. Op de Dag van Kheibar werd Safiyya, dochter van Yehiah Ibn Akhtab, Abdallah Ibn Umar. Maar Mohammed nam haar van hem af en trouwde met haar. Hij nam ook Zainab, Gashs, de vrouw van Zaid (zijn geadopteerde zoon) tot vrouw, naast zijn andere vrouwen.
Al deze gebeurtenissen wierpen elk heilig beeld van Mohammed omver en blies de onschendbare status op die ik altijd aan de Profeet Mohammed toeschreef. Eerlijk gezegd was het elke keer als ik zoiets ontdekte een pijnlijk moment.
Met alles dat ik ontdekte over Mohammed, hoopte ik eerlijk gezegd nog steeds dat ik deugden in de islam zou ontdekken die ik zou kunnen vastgrijpen om moslim te blijven. Het was moeilijk voor mij om de godsdienst waarin ik was grootgebracht te verlaten. Steeds wanneer ik met de gedachte speelde om de islam te verlaten, werd mijn gemoed bestormd met vreemde gevoelens van angst, verwarring en onrust. Steeds wanneer ik een grootse en betekenisvolle tekst las in de bijbel, nam mijn haat, vijandschap en wreedheid tegen christenen toe. Ik had een christelijke collega. Als ik iets groots vond in de bijbel, ontvlamde mijn boosheid en vernielde ik zijn bezittingen om uiting te geven aan mijn opgekropte woede. Ik betaalde anderen geld om tegen hem samen te zweren en valse aanklachten tegen hem naar de hoge autoriteiten te sturen. Op een dag stak ik al zijn kleren in brand en moest hij in zijn uniform naar huis toe.
Ik stond ook altijd voor één van de winkels waarvan de oude eigenaar een christen was, om de mensen te verhinderen om bij hem te kopen en hem ervan te beschuldigen een afzetter te zijn. Ik zei tegen de mensen op straat: “Koop niet bij christenen; het zijn Oplichters. Ze willen de islam vernietigen. De koran zegt: ‘Ze hebben geen geloof'’.” Die oude christelijke man zei dan tegen mij: “O mijn zoon, wat heb ik je aangedaan? Heb medelijden; ik moet geld verdienen om mijn kinderen te kunnen grootbrengen."
Op andere momenten waarschuwde ik mijn vrienden om christenen niet de hand schudden in naleving van de hadith; “Geef de Mensen van het Boek geen hand; groet ze niet en geef ze geen ruimte." Ik schreeuwde vaak: "Ze zijn kwaadwillig, de liefde die ze ten toon spreiden is gefingeerd en ze zijn aartsvijanden van Allah en de ware gelovigen. Laat je niet misleiden door hun huichelachtige verootmoediging. God zegt: 'Zij werden met vernederingen onderwerping getroffen'."
Op één van deze hectische dagen, vol met al dit soort daden tegen christenen, voelde ik een ingeving in het binnenste van mijn hart. Er was een stem in mijn binnenste die zei: "Wees eerlijk tegenover jezelf. Denk je werkelijk dat al deze daden hetgeen dat je geleerd hebt uit hun Boeken kan wegnemen? Je hebt gezegd dat je God zou volgen, waarheen je dat ook zou leiden; en hoe komt het dan dat steeds wanneer God je licht van inspiratie openbaart, je probeert om het uit te doen? Wees eerlijk tegenover jezelf om een zuiver geweten te hebben. Controleer je innerlijke motieven. Is het werkelijk God die je wilt? En zo niet, wat wil je dan echt? jij mag het zeggen. Het ligt helemaal in jouw handen en niemand zal je tot iets dwingen.”
Ik ging naar huis, gebukt onder zware lasten. Ik probeerde te bidden, maar ik kon niet. Ik begon in de bijbel te lezen en ik kwam het gebed van Christus tegen in Evangelie van Mattheüs. Toen ik dat gebed las, voelde ik plotseling een vreemd gevoel van vrede, rust en kalmte dat over me heen kwam. Het was alsof iemand water had uitgegoten om mijn geheugen van iets te reinig in het binnenste van mijn hart: "O mijn God, kunt u mij die vrede, dat geduld, die liefde en volharding geven die de christenen hebben als ik precies zo bid als het in de bijbel staat?"
Ik was buiten mijzelf van vreugde alsof ik het antwoord hoorde: "Ja". Mijn gezicht straalde van blijdschap en ik besloot om het Onze Vader regelmatig te bidden. Ik stond vroeg op bij zonsopgang, hetzelfde tijdstip als van de rituele gebeden, maar deze keer bad ik het Onze Vader. Ik deed ook de reiniging en spreidde het gebedskleed op de grond zoals ik dat in het verleden ook deed. Vervolgens ging ik erop staan en zei:
"Onze Vader die in de hemelen zijt,
uw naam worde geheiligd;
uw Koninkrijk kome;
uw wil geschiedde,
gelijk in de hemel alzo ook op de aarde.
Geef ons heden ons dagelijks brood;
en vergeef ons onze schulden,
gelijk ook wij vergeven onze schuldenaren;
en leid ons niet in verzoeking, maar verlos ons van de boze."
Ik sloot het af met de woorden: “Vrede zij met u en de God, Vrede zij met u en de Barmhartigheid van God, Vrede zij met u en de Barmhartigheid van God ” (de islamitische afsluiting van het gebed)
Ik ging hier vrij lang mee door, maar ik bemerkte geen verandering in mijn karakter. Ik was nog steeds agressief tegenover mijn familie en tegenover christenen. Dus ik besloot om alle godsdiensten opzij te zetten. Noch de islam, noch het christendom werkte. Als ik mij zou bekeren tot het christendom, zou ik misschien na een poosje weer een boek gaan lezen met de bedoeling om een andere, betere godsdienst te vinden zo de rest van mijn leven doorbrengen met van de ene godsdienst naar de andere te gaan. Het beste wat je in zo’n geval kunt doen, dacht ik, was een normaal leven te gaan leiden, zoals gewone mensen. Waarom zou ik mijn geest overladen met al dat religieuze gedoe? Laat me genieten van een onbezorgd leven en als ik sterf, laat God dan maar met mij doen wat Hij wil!
Maar dat was geen echte oplossing. Plotseling schoot me een idee te binnen. Ik zei in mezelf dat de reden voor al mijn problemen en verwarring dat Boek was, dat wil zeggen de thora en de bijbel. Laat ik het daarom in stukken scheuren en het voor altijd van me af zetten. Ik stond op scheuren het punt om dat te doen, maar ik voelde een huivering in mijn lichaam en hoorde een innerlijke stem die in mijn binnenste fluisterde: "Doe het niet. Je zult het misschien nog nodig hebben. Waarom wil je speciaal dat boek kwijt raken? De koran heeft je veel meer verwarring bezorgd. Waarom wilde je die niet verscheuren?"
Als ik in een auto reed, bad ik dat ik een ongeluk zou krijgen en dat iedereen in de auto gered zou worden, behalve ik. Ik wenste ook, vanuit de grond van mijn hart dat het huis zou instorten en dat alleen ik zou omkomen. “O God", zei ik, "Als u mij geen leiding wilt geven, is het beter dat u mijn leven beëindigd en mij uit mijn dilemma laat komen."
Ik bevond mij middenin die verwarring van tegenstrijdige gedachten. Het was vier uur 's middags op een zomerse dag in juli. Ik zat alleen, in mijn herinneringen verdiept, en dacht na over mijn lange verbondenheid met de islam, islamitische groeperingen en terrorisme, en tenslotte met het nieuwe testament en de thora. Ik bad: "O God, u weet dat ik in al deze gebeurtenissen op zoek was naar u. Is het eerlijk om mij in deze staat achter te laten? Waar is uw rechtvaardigheid en liefde? Zelfs als u mij wilde straffen voor een misdaad die ik heb begaan, denk ik dat ik nu wel betaald heb voor al mijn misdaden. Welke misdaad vereist zo'n zware straf? Alstublieft God; laat me niet alleen in deze strijd."
Plotseling zag ik de deur van mijn kamer opengaan. Ik dacht dat het mijn moeder was die mij iets te eten bracht. En ziedaar, daar kwam een logge man met lang haar en een zware baard en een zuil van stralend wit licht naast hem. Het was als licht afkomstig van een groot aantal fluorescerende lampen die naast elkaar stonden. Ik kon niet naar zijn gezicht kijken of mijn ogen naar hem opslaan. Ik hoorde dat hij mij riep: "Sta op; de Christus heeft je nodig." In een mum van tijd stond ik buiten mijn kamer. Ik was verbijsterd en ik riep mijn vader, moeder en broers dat ze moe komen om de Christus te zien (onze Meester Isa), omdat er in Al-Bukhari's boek geschreven stond dat 'wie een profeet zag, ‘leiding' had gezien, want demonen verschenen niet aan als profeet. Ik zei in mezelf dat mijn familieleden misschien zouden geloven als ze de Christus zouden zien.
Ik ging terug naar mijn kamer en zag niets. Ik was geschokt top tot teen. Ik was diep bedroefd. Hoe kon ik dit bewijzen aan mijn familie? Ik verweet God dat Hij me niet hielp. "Waarom hebt u niet in de kamer gewacht zodat zij u konden zien en tot geloof zouden komen? Ze zullen nu denken dat ik mijn verstand verloren ben."
Dat was precies wat er gebeurde. Al mijn familieleden kwamen mijn kamer binnen en zagen er niets ongewoons. Mijn moeder zei: "O Heer, waarom staat U toe dat al deze dingen ons overkomen? We waren blij dat we onze zoon terug hadden en nu laat u hem gek worden!" Ze begon bitter te huilen en omhelsde mij. Mijn broer zei dat ik me geen zorgen moest maken, want hij zou me naar de beste psychiater in Egypte brengen. Mijn zusters zeiden: "Dat kom van al dat nachtelijk geschrijf. Het resultaat van dit alles is krankzinnigheid. God, genees hem alstublieft."
Nadat ze allemaal hun klaagzangen beëindigd hadden zei ik tegen hen: "Ben jij niet die en die?" En ieder van hen zei: "Ja". Ik keerde me tot mijn moeder en zei tegen haar "Bent u niet mijn moeder?" "Ja", zei ze. "Ben jij niet mijn broer?" "Ja", zei hij. Ik keerde me tot mijn zuster en zei "Ben jij niet mijn zuster?" "Ja", zei ze. Ik zei tegen hen: "Als ik krankzinnig zou zijn, zoals jullie denken, hoe kan het dan dat ik al jullie namen ken? Waarom geloven jullie mij niet? Ik heb Hem gezien als een groot licht. Hij sprak tegen mij." Maar hun standpunt was sterker dan mijn argument. Ik begon hen tenslotte te geloven. Ik moest werkelijk gek zijn. Daarom ging ik op mijn bed liggen en bleef daar. Ik moest mijn verstand verloren zijn. Er was gebrek aan gezond verstand in wat ik zei. Ik bleef in kamer en mijn broers kwamen om me op te beuren, maar ik sprak geen woord. Ik nam mijn toevlucht tot complete stilte.
De volgende morgen bracht mijn broer mij naar een van de beste psychiaters in het land. We gingen naar zijn kliniek en ik wachtte op mijn beurt. Eindelijk werd ik bij de dokter binnen geroepen. Ik zat voor hem en hij vroeg me: "Hoe kan ik u helpen?" Ik zei tegen hem: "Ik weet het niet. Mijn broer besloot om mij bij u te brengen." Hij zei: "Uw broer zei dat u onze Meester de Christus heeft gezien!" Ik zei: "Ja, ik heb hem inderdaad gezien." Hij zei: "Kunt u hem voor mij beschrijven?" Ik vroeg hem: "Heeft u hem eerder gezien?" Hij zei: "Nee." Ik zei: "Als u niet weet hoe hij er uit ziet, hoe kunt u dan weten of ik gelijk heb of niet?" Hij zei: "Uw geval is erg moeilijk." Hij riep mijn broer uit de wachtkamer. Toen hij de behandelkamer binnenkwam vertelde de dokter hem dat ik snel een elektrische behandeling nodig had. Ik begon met zes sessies elektrische behandeling en langzamerhand werd het verminderd tot twee. Hij vroeg mijn broer om mij twee keer per week naar het ziekenhuis te brengen. Mijn broer vertelde hem dat dat moeilijk te realiseren was, omdat we in een stad ver van Caïro woonden en het ons twee en een half uur rijden zou kosten. Mijn broer stelde aan de dokter voor om ons te vertellen hoe we zo'n behandeling konden krijgen in onze eigen stad uitgevoerd door een andere dokter. Hij stemde daarin toe en ik ook. Ik vertelde hem dat ik niet bang was voor elektrische behandeling, omdat ik deze al had ondergaan toen ik was gemarteld in concentratiekampen. Ik was ervan overtuigd dat een medische behandeling minder erg zou zijn dan die elektrische schokken die we moesten verdragen in de martelkamers.
Ik zag geen reden om de elektrische behandeling te weigeren. Als ik echt gek was, zou dit me helpen om mijn gezondheid terug te krijgen. Zo niet, dan zou deze pijn worden toegevoegd aan de andere pijnlijke ervaringen die ik had gehad tijdens mijn zoektocht naar God; hopelijk zou God daar rekening mee houden en medelijden met mij hebben.
Tenslotte had ik mijn behandelsessies afgewerkt en alle medicaties ondergaan die mijn dokter had voorgeschreven. Ik verwachtte dat ik toen genezen zou zijn en alle gedachten zou vergeten die mij kwelden, als ze veroorzaakt waren door krankzinnigheid of psychosomatische spanning. Echter, ik voelde me aangespoord om meer in de bijbel te lezen. Ik kon niet slapen voordat ik een gedeelte uit de bijbel had gelezen. Ik besloot om al mijn ontdekkingen voor mezelf te houden en niemand iets te vertellen over ervaringen die ik vanaf dat moment eventueel zou hebben. Ik besloot om als een christen te leven om het werk van God te zien. Als dit de weg was, zou ik daar zeker de vruchten van zien. Ik wilde Gods steun voor deze keus zien; anders zou ik het opzij schuiven.
Zoals ik al eerder zei, ik bad regelmatig, op mijn eigen manier, vijf keer per dag: bij zonsopgang, om twaalf uur ‘s middags, bij de schemering, bij zonsondergang en 's avonds. Ik las niets tijdens mijn gebeden behalve het dienstige praktijken die ik moest volbrengen om mij Onze Vader. Maar ik was verward wat betreft de godsdienstige praktijken die ik moest volbrengen om mijn gebeden compleet en acceptabel te maken ten einde verdienste te verwerven voor God. Ik moest naar de kerk gaan om te leren hoe ik God kon aanbidden. Het idee om naar de kerk te gaan stond me niet aan. Hoe kon ik naar de kerk gaan terwijl ik in zo'n staat verkeerde? Hoe kon ik naar de kerk gaan in een staat van nederigheid en onderwerping terwijl ik in het verleden zo vijandig was geweest? "Nee", zei ik in mijzelf, "Ik ga niet naar de kerk. Misschien een andere keer."
Ik probeerde enkele christenen om hulp te vragen, maar wie zou er met mij willen praten na al hetgeen ik hen had aangedaan? Niemand van hen wilde mij ontmoeten. Ze dachten dit ik hen wilde doden of hen wilde dwingen om zich te bekeren tot de islam. Tenslotte stemde één van hen erin toe om mij over een maand te ontmoeten. Tot die tijd moest ik wachten. Ik besloot om die tijd te gebruiken om meer te lezen over de christelijke geloofsleer en opvattingen. Ik wilde weten wat zij hierover zeiden en of zij hun eigen christelijke boeken hadden zoals de moslims die hebben.
Om te beginnen besloot ik om mijn baard af te scheren, gewoon er normaal uit te zien. Ik leende een overhemd en een broek om die te dragen in plaats van de 'Galabia' (islamitische dracht) waarin ik mijn hele leven had gelopen. ik ging naar de boekwinkel waar ik mijn bijbel had gekocht- Geen van de boeken in die boekwinkel beviel me, dus besloot ik naar een andere in de buurt te gaan. Ik bekeek de boekenplanken door de winkelruit, om te zien weIke boeken er stonden. Ik durfde geen 'christelijke' boekwinkel binnen te gaan. Ik kon niet eens kijken naar iets christelijks; dus hoe kon ik nu een christelijke plaats betreden? ik was bang dat ze naar mijn identiteitskaart zouden vragen (waarop in Egypte je godsdienst vermeld staat) en dat ze de politie zouden bellen. Ik zou dan in de handen vallen van de Geheime Staats Inlichtingendienst, wat hetzelfde was als in een bodemloze put vallen.
Na lang te hebben geaarzeld, vatte ik moed en ging de boekwinkel binnen. Sommige boeken trokken mijn aandacht. Ik wist niet wat voor soort boeken ik wilde lezen. Als mijn aandacht getrokken werd door een titel, dan kocht ik het boek. Ik kocht de volgende boeken: "Bewijs dat vraagt om een beslissing", "Mijn geloof" en "Verzoening van Christus". Zodra ik een van de boeken gelezen had, verbrandde ik het meteen.
Toen ik al deze boeken gelezen had, ging ik terug naar de boekwinkel om er nog meer te kopen. Ik vond twee boeken: "Monotheïsme en Drie-eenheid" en "Bijbelse theologie". Toen ik naar de prijs van deze twee boeken keek, rekende ik uit dat ik niet genoeg geld had om ze te kopen. Dus ik zette ze terug op de plank. Op dat moment kwam er een oude man naar mij toe die vroeg: "Waarom hebt u de boeken teruggezet?" Ik zei: "Ik wil ze niet." "Als u ze niet wilt, waarom hebt u ze dan eerst wel gepakt?", zei hij. Ik zei: "Dat gaat u niet aan. Is dit een ondervraging?" Hij legde zijn hand op mijn schouder en zijn gezicht vertoonde een spoor van een vriendelijke glimlach. Hij zei: "Mijn zoon, neem deze boeken en ik zal ze voor je betalen. Ik zal je mijn adres geven. Als ze je bevallen, kun je mij terug betalen. Zo niet, dan kun je ze weggooien of verbranden en dan verlies je er niets aan." Ik vroeg hem hoe hij wist dat ik geen geld had om de boeken te betalen. Hij vertelde me dat de Heilige Geest het hem had gezegd. Ik zei in het binnenste van mijn hart: "Wat zou die Heilige Geest zijn?" Ik dacht veel na over dat onderwerp. Ik ging met hem naar zijn huis. Ik bleef daar een paar minuten. Ik was bang dat hij mijn identiteitskaart zou willen zien. In dat geval zou hij de waarheid weten. Maar alles verliep rustig, God zij dank. De man vroeg zelfs niet naar mijn naam.
Ik ging ijverig door met het lezen van deze en andere boeken. Ik deed dit thuis of ik huurde een hotelkamer waar ik zonder gestoord te worden de hele tijd rustig kon lezen. Ik wilde geen minuut verliezen, zelfs niet om te eten. Ik wilde alle Woorden van Christus verslinden waardoor ik tenminste een stap verder zou komen op de nieuwe weg in mijn leven. Ik bezocht regelmatig een koffiehuis waar de klanten christenen waren. Daar las ik al de christelijke boeken die ik kocht. Ik hield van wat er in de bijbel geleerd werd. Beter gezegd, ik wilde het soort mens zijn dat in de bijbel beschreven werd. Als ik zo zou leven, dan zou ik veranderen in een engel die op aarde rondwandelde. Er was één vraag die me bezighield: "Heer, is het mogelijk, als ik u ontvang en leef volgens uw bijbel, dat u mij beter maakt? Kan ik vrienden hebben zelfs als zij niet geloven zoals ik? Kan ik mijn moeder, vader, broers en zusters liefhebben zelfs als ze mijn nieuwe geloof niet accepteren Kan ik van mijn vrienden houden, zelfs als ze mijn geloof niet delen en niet geloven wat ik ze? Kunt u mij dit geven, Heer? Kan ik van mijn land houden en dezelfde loyaliteit voelen als andere mensen? Ik wou dat dit kon gebeuren."
Het eerste wat de islamitische groep deed om nieuwkomers tot volgelingen te maken, was het uitroeien van elke andere loyaliteit, of het nu ging om vaderland, familie of iets anders. Je moest aan niets of niemand trouw zijn behalve aan Allah, en nergens aan toegewijd zijn behalve aan de emir. Daarom geloofde ik niet dat ik kon veranderen of liefhebben. Mijn laatste visioen met het licht en de persoon die tegen mij zei: "Sta op, de Christus heeft je nodig" bezorgde me veel verwarring. Ik wist dat elk visioen van één van de profeten goddelijke leiding was, maar welke goddelijke leiding was er in die speciale fase? Was het leiding richting het christelijk of het islamitisch geloof?
Mijn gemoed werd zo heen en weer geslingerd door al deze gedachten dat ik met snelle passen door de straten liep alsof iemand mij achtervolgde. Ik wist niet waar ik naar toe moest. Het was echt een verschrikkelijke tijd. Tenslotte besloot ik naar een kerk te gaan. Ik wilde de man zijn zoals God mij bedoelde. Ik hoorde een innerlijke stem die zei: "Nu heb je de stem gehoord en moet je hem volgen. Je hebt je hele leven in de islam geleefd, maar je hebt nog niet in het christendom geleefd om te weten hoe het is. Je hebt niet in het christelijk geloof geleefd om te weten welke beter is of dichter bij God, het christendom of de islam.”
Ik bezocht veel kerken. Dit was niet gemakkelijk om te doen. Ik moest de duivel weerstaan elke keer als ik een kerk binnen ging. De duivel fluisterde in mijn oor: "Ben je zo diep gezakt dat je naar een kerk gaat? Schaam je! Wat een verschil is er tussen hoe je nu naar de kerk gaat in verootmoediging en toen je er naar toe ging om het Woord van Allah te verheerlijken. Ben je vergeten wat je in het verleden in de kerk deed? Als je het vergeten bent, dan kan ik je geheugen wel opfrissen. Je zei altijd: 'De Waarheid is (nu) gekomen, en de Leugen is vergaan; want de leugen is (van nature) bestemd om te vergaan.' Waar is die waarheid waarvoor je je leven hebt blootgesteld aan de dood? Je kunt nergens naar toe dan naar de kerk - de kuil van ongeloof, veelgodendom en godslastering. Ga je nu geloven in meer dan één God na die lange tijd van loyaliteit en trouw aan de enige God? Word wakker; toon berouw aan God en vraag om Zijn vergeving en herhaal de twee Shehadas (Getuigenissen): 'Ik geloof dat er geen God is dan Allah en dat Mohammed Zijn Boodschapper is.' Sta op en reinig je van al deze slechte gedachten en neem je toevlucht tot Allah tegen de verfoeilijke duivel.”
Daarna ging ik onbewust naar de kerk. Het was nog steeds moeilijk en het voelde alsof iemand aan mij trok om me ervan te weerhouden daar naar toe te gaan. Ik riep soms zelfs hardop: “Ik ga naar de kerk. Ik ga naar de kerk; wat er ook van komt. Ik ga erheen, wat er ook gebeurt.” Het was voldoende dat ik geen vrienden en familieleden meer had. Ik had mijn hele leven geen genade gekend. Ik had gedood en beroofd en nu was ik zonder familie, vrienden, metgezellen of enig schepsel van God. Zou God blij met mij zijn in zo'n toestand? Zou God doodslag, haat, vijandschap en vandalisme tegen allen die weigerden te accepteren wat wij zeiden goedkeuren?
Ik zei: “O God, heb medelijden met mij. Ik ben een ellendig en eenzaam persoon. Ik wil een normaal leven leiden, mijn land, familie en vrienden liefhebben, maar hoe kan ik dat doen? Op welke van de twee wegen kan ik dat doen?”
Dus ik besloot om naar de kerk te gaan zelfs als het mij mijn leven zou kosten. Ik rende snel naar de kerk. De houding van de priester was niet zoals ik verwachtte. Hij weigerde om naar mij te luisteren, wat olie op het vuur gooide en de duivelse aanvallen tegen mij verergerde. Toen ik die dag de kerk verliet, voelde ik een soort innerlijke opluchting in mijn binnenste ondanks het feit dat ik de pastoor niet had weten te overtuigen om naar mij te luisteren. Hierdoor werd ik aangemoedigd om het opnieuw te proberen. Jammer genoeg mislukten al mijn pogingen om een afspraak te maken met een pastoor en er achter te komen wat ik kon doen om de redding van Christus te verdienen. De tekst zegt: “Wie gelooft en zich laat dopen, zal behouden worden.” De volgende vragen hielden mij bezig: "Hoe kan ik geloven? Wat kan ik doen? Hoe kan ik bidden, vasten, op pelgrimstocht gaan, of aalmoezen geven?”
De laatste keer dat ik de kerk verliet, voelde ik mij zo belast en beladen, zoals gezegd wordt: “bedekt met hevige schaamte.” Satan fluisterde in mijn oor: “Ze hebben je verworpen. Dat is je verdiende loon. Je verdient meer dan dat en God zal je harde lessen leren." Maar de duivelse kwelling duurde niet lang. Ik hoorde vanbinnen een zachte en vriendelijke stem zeggen: "Hé jij daar, je aanbidt niet de mensen; raak niet van streek door hun gedrag tegenover jou. Aangezien je God aanbidt, zal Hij alleen je niet in de steek laten. Hij zal je nooit teleurstellen of je op een dwaalspoor brengen. Wees alleen geduldig en houd je stevig aan Hem vast als je Hem werkelijk zoekt. De dagen van lijden zullen niet lang zijn. God zal degenen die Hem zoeken nooit afwijzen. Heb je niet gelezen: "Komt tot mij, allen, die vermoeid en belast zijt, en Ik zal u rust geven”? (Mattheüs 11:28) Ik zei tegen hem: "Ik heb het gelezen Heer, zo niet nu, ik heb het tenminste verscheidene keren gelezen op de muur van een kerk die ik elke dag passeerde op weg naar de medische opleiding." Ik kende dat vers uit mijnhoofd en ik kende de plaats van de vers zozeer, dat ik mijn ogen altijd dicht deed in een poging om het niet te zien.
De stem zei: "Geef je leven aan God en Hij zal het tot stand brengen." Ik zei: "O God, ik geef mijn leven aan u. Red mij alstublieft uit deze omstandigheden. Leer mij uw wegen. Ik ben het spoor bijster. Ik ben verward. Dit overkomt mij regelmatig, Heer." Steeds als ik door een moeilijke periode ging, ging ik terug naar de bijbel en vond er een heerlijk gevoel van vrede en innerlijke rust.
Later bedacht ik om contact op te nemen met enkele christenen waarmee ik had gewerkt, maar ze wilden me niet ontvangen. Ze waren bang voor mij. Ze dachten dat ik ze in de val wilde laten lopen om ze kwaad te doen zoals ik in het verleden altijd deed. Sommige christenen weigerden met mij te praten, omdat ze dachten dat het mijn bedoeling was om ze tot de islam te bekeren. Maar als God iets wil, dan kan niemand Hem tegenhouden. Op een dag ging ik met een vriend, een ingenieur, op bezoek bij een vriend van hem. Op de terugweg vroeg hij mij sarcastisch om bij een christelijke vriend van hem op bezoek te gaan. Hij wist hoezeer ik christenen haatte. Hij dacht mij door zijn sarcasme de gek aan te steken en hij verwachtte niet dat ik zo snel zou toestemmen. Hij vroeg me opnieuw: "Weet je zeker dat je die persoon wilt bezoeken? Weet je dat hij een christen is?” Ik zei: “Ja, dat weet ik en ik ga met je mee om hem te bezoeken.” Hij vroeg me om die man niet te mishandelen. ik beloofde hem om me behoorlijk en fatsoenlijk te gedragen.
We gingen naar die christelijke vriend die mij heel goed kende. Ik sprak hem altijd aan op straat en zette andere moslims tegen hem op, om te trachten om hem te dwingen om moslim te worden. Zodra hij mij voor de deur zag staan, stond hij versteld. Onmiddellijk echter sloot hij de deur en trok zich terug. Mijn vriend bleef op de deur kloppen en tenslotte opende hij de deur en begon mijn vriend te beschuldigen. Hij zei: “Hoe kun je die man meenemen naar mijn huis? Ben je vergeten wat hij mij heeft aangedaan? Heb medelijden met mij. Ik ben een vredelievend persoon en ik heb genoeg problemen.”
Na een lange woordenstrijd, liet hij ons binnen. In z’n appartement werd mijn aandacht getrokken door een grote bijbel. Hij lag op een kleine tafel in het midden van de kamer. Ik pakte de bijbel en begon er in te bladeren. Ik vroeg hem plotseling: “Is dit jullie Heilige Boek?” Hij mompelde en stamelde met bibberende stem: "Ja, dat is zo, en de koran is ook een heilig boek. Alle boeken zijn van God. Ze zijn allemaal oké, de koran en de bijbel, Mohammed en de Christus. Ze zijn allemaal goed." Het was zo helder als glas dat hij doodsbang was. Hij was zo bang voor mij dat steeds als ik hem naderde, hij naar achteren liep. We bleven in cirkels om elkaar heen draaien, we liepen heen en weer door de woonkamer alsof we verstoppertje speelden. Tenslotte stond hij in een hoek en ik stond recht voor hem, dus hij kon geen kant op. Ik zei tegen hem: "Waarom doe je dit? Ik wil alleen met je praten."
Ik wist dat mijn vriend naar een andere kamer was gegaan om te rusten en daarom nam ik de gelegenheid waar om met mijn gastheer tot een gesprek te komen, verlangend om mijn doel te bereiken, namelijk de weg van de christenen tot God leren kennen. Maar hij werkte niet mee. Ik vroeg hem of ik hem een andere keer kon bezoeken. Hij vond het goed, mits we niet alleen zouden zijn. Hij wilde dan liever een paar vrienden bij zich hebben. Ik zei tegen hem dat ik het prima vond als er anderen bij waren. Hij schreef zijn adres op en toen ik hem op de afgesproken tijd bezocht, trof ik een half dozijn vrienden aan in zijn appartement.
Hij was zo bang voor mij. Ik sprak een poosje met hem en ik ontkende niet dat ik sprak als een verslagen militaire commandant die vredesonderhandelingen voert met de commandant die de overwinning had behaald. Ik boog mijn hoofd. Ik schaamde me zo dat ik steeds naar beneden keek. Ik herinnerde me hoe ik was geweest. En nu smeekte ik een christen om een paar woorden die mij zou leiden naar hetgeen ik vroeger bestreed. Maar het was de vrede van God en het verlangen naar redding die mij ertoe aanzetten om alles op te offeren om het voorrecht te verkrijgen het Koninkrijk van God binnen te gaan, waar ik onophoudelijk naar had gezocht. Ik had geen middel onbeproefd gelaten, elk hoekje en gaatje afgezocht om mijn gekoesterde en lang verwachte doel te bereiken. Nu was ik slechts op een steenworp afstand van het doel. Ik ontdekte dat mijn doel nergens anders gevonden kon worden dan tussen de pagina's van dat Boek van mijn christelijke vriend.
Ik was bereid om geen middel onbeproefd te laten om de weg van de Heer te leren kennen. Mijn vriend wist maar weinig van de bijbel, dus hij kon me nietmeer informatie geven. Hij had familieproblemen. Ik hoorde van vrienden dat hij overwoog om zich tot de islam te bekeren om zo een andere vrouw te kunnen trouwen. Ik was erg geïrriteerd door zo'n oplossing. Ik had minachting voor hem. Ik merkte dat hij niet in staat was om mij datgene te geven dat ik nodig had.
Na een poosje werd mijn relatie met hemsterker en had ik de gelegenheid om hem meer dan eens te bezoeken. Hij verschafte mij een rustige plek waar ik vrijuit kon lezen. Hij probeerde mij niet te dwingen om bepaalde opvattingen te accepteren. Ik had één specifieke benadering en dat was de Here Jezus Christus te leren kennen afgezien van alle partijen en denominaties, omzo te vermijden waaraan ik in de islam had geleden.
De dingen liepen niet op de manier als het zou moeten. Onze vriendschap duurde niet lang, maar ik leerde een andere christen kennen die een grote bijbelkennis had. Echter, we lagen 'met elkaar overhoop, om het zwak uit te drukken. Als hij mij in het verleden vroeg om op het werk iets voor hem te doen, dan gaf ik hem de verkeerde informatie en bovendien zette ik mensen tegen hem op. Ik gaf ze zelfs geschenken als ze erin slaagden om hem kwaad te doen. Ik verwachtte niet dat hij bereid zou zijn om mij te ontmoeten. Hij stemde er echter in toe om mij een maand later te ontmoeten. Hij vroeg niet ommijn bezoek te bevestigen door hem een week eerder te bellen.
Ik voelde dat de cirkel om mij heen kleiner werd. Er waren geen pastoors van kerken die naar me wilden luisteren, geen personen die me wilden ontmoeten. Mijn positie was twijfelachtig in de ogen van alle christenen. Alleen al het noemen van mijn naam was moeilijk voor hen. Als iemand anderen schrik wilde aanjagen, dan was het voldoende om tegen hen te zeggen: "Ik zal het tegen meneer die en die zeggen." Ik was als een vogelverschrikker die de vogels wegjoeg van het land. Drie weken later wilde ik contact opnemen met die persoon om mijn bezoek aan hem te bevestigen. Aangezien ik thuis geen telefoon had, moest ik gebruik maken van een telefooncel.
Als ik naar buiten ging, nam ik altijd al mijn papieren en memo's mee om er zeker van te zijn dat ze niet in de verkeerde handen terecht zouden komen. Het zou erg gevaarlijk zijn als iemand deze aantekeningen zag, want ik had veel pagina's met onderzoeksresultaten over de goddelijkheid van Christus, de feilbaarheid van de koran, Mohammed's profeetschap en of hij wel echt een profeet was, etc. Ik nam al deze papieren, samen met de bijbel, mee in een plastic tas, telkens wanneer ik uit ging, overal waar ik naar toe ging.
Toen ik naar buiten ging om deze persoon te bellen vanuit een telefooncel tegenover het station in mijn stad, was ik geschokt toen ik ontdekte dat de hele plastic tas met alle papieren in rook waren opgegaan. Alles was weg - mijn portemonnee, mijn identiteitskaart, de bijbel en al het onderzoekswerk. Van binnen voelde ik echter een vreemd soort vrede, kalmte en rust die ik eerder had opgebouwd in mijn contacten met de veiligheidsofficieren en de geheime politie. Het enige wat mijn gedachten op dat moment bezig hield was geconcentreerd op twee dingen.
Ten eerste, degene die mijn tas gestolen had, zou al mijn papieren kunnen lezen en ze naar de Binnenlandse Veiligheidsdienst kunnen sturen. Ik zou dan een makkelijke prooi zijn in hun handen aangezien mijn identiteitskaart bij de papieren zat, dit maakte het gemakkelijk om mij te identificeren Ik zou ter dood gebracht kunnen worden wegens aanvallen op de koran; de hoogste straf is het enig mogelijke vonnis in zo'n geval. Ik maakte me echter niet zo druk over dit punt, want ik was er vrij zeker van dat wanneer mijn tijd ommijn Schepper te ontmoeten was gekomen, ik niet op me kon laten wachten, zelfs geen fractie van een seconde. leder mens, dat was zeker, moest eens sterven.
Ten tweede, een gluiperige fluisteraar kwam heimelijk binnen in mijn geest en controleerde al mijn gedachten en gevoelens. De listige boodschap kwam erop neer dat God zoveel van mij hield dat Hij mij een glashelder bewijs wilde geven dat mijn weg naar het christendom een valse was. Een vaag idee zweefde boven het plafond van mijn geest dat het christendom niets anders was dan de weg van de duivel; daarom had God alle aanvallen tegen Zijn heilige koran en Zijn eerwaardige boodschapper weggenomen en ook al het vergif van de bijbel. De waarschuwing ging als volgt verder: "Nu heb je een onmiskenbaar bewijs dat je op het zijspoor van het christendom liep en afdwaalde van de Waarheid. Sta nu op en heb berouw. Talm niet om de vergeving van God te vragen, want Hij is vergevend en barmhartig voor allen die berouw hebben en het goede doen. Sta op en reinig jezelf van alle onreine gedachten die van de duivel komen, die je verontreinigen en verlokken tot veelgodendom, godslastering en ongeloof." Ik kon me alleen maar overgeven aan de waarschuwingen van de duivel.
Toen mijn christelijke vriend hoorde dat ik alle papieren verloren had, werd hij door merg en been met angst vervuld. Hij vroeg mij om hem een poosje niet te zien of contact met hem op te nemen totdat duidelijk zou zijn wat het resultaat was van het verlies van deze papieren. Dit was de laatste strohalm waar ik mij aan vastgreep en nu was ik alle bronnen van steun om mijn wandel in het christelijk geloof te kunnen voortzetten kwijtgeraakt. Dus het voelde alsof God wilde dat ik die godsdienst in de steek liet, misschien omdat ik niet in staat was omdie strijd voort te zetten. Hoewel ik uit de grond van mijn hart en uit de diepten van mijn ziel genoot van ieder woord uit de bijbel en mijn best deed om ijverig het Onze Vader te blijven bidden, was er niets echt veranderd in mijn karakter. Ik was nog steeds vol haat en jaloezie tegenover christenen. Ik kon niemand vergeven. Ik kon zelfs niet "Goedemorgen" zeggen tegen mijn moeder. Ik verliet mijn huis met sporen van boosheid, haat envijandschap op mijn gezicht. Ik gaf met opzet blijk van boosheid tegenover mijn ouders en broers zodat ze zouden weten dat ze ongelovigen waren en dat ik ze om die reden haatte. Ik was zo gevuld met een geest van opstandigheid en vijandigheid dat ik zelfs twijfelde aan de authenticiteit van wat ik in de bijbel las.
Al deze dingen kwamen samen met het verlies van de papieren; het was een genadeloze aanval om het werk van God in mijn leven te verhinderen, een poging om mijn vastberadenheid en mijn groeiende liefde voor de bijbel te breken. Ik barstte opnieuw in tranen uit en gaf God de schuld van alles dat om mij heen gebeurde. Ik begon me af te vragen of het alleen Gods werk was dat steeds wanneer ik een stap in Zijn richting zette de dingen fout gingen. "Waarom, Heer, gebeuren al deze dingen met mij? Waarom ik? Wat heb ik gedaan om dit allemaal te verdienen? Als u mij straft voor iets verkeerds dat ik de christenen heb aangedaan, vergeef me dan alstublieft nu ik berouw toon aan u. Wees mij alstublieft genadig op grond van uw dood aan het kruis voor mij. anders is uw kruis niets anders dan wat wij altijd dachten. Wie bent u dat u iemand als ik zou toestaan om tot u te naderen? Wat kan ik doen om u te behagen? Mijn leven is zo ellendig geworden. Als het zo doorgaat, zal de dood gemakkelijker voor mij zijn dan mijn leven in deze staat voort te zetten. Alstublieft God, neem mijn ziel. Als u geen genade met mij hebt, dan pleeg ik zelfmoord. Het zal me niet meer kwaad doen om daarvoor naar de hel te gaan, want als u mij uw genade niet schenkt, dan ga ik sowieso naar de hel."
Ik huilde ontzettend. Ik wentelde me in pijn en zielsangst. Ik stond op, de tranen stroomden over mijn gezicht. Mijn moeder zag me en klopte op mijn schouders, en ze huilde samen met mij. Ze vroeg me wat er met mij aan de Ik wil met hand was. ik zei tegen haar: "Laat me met rust. Ik wil met niemand spreken. Ik heb een keer tegen jullie gesproken en toen beschuldigden jullie mij van krankzinnigheid. Moge God jullie vergeven." Ik ging snel naar mijn kamer en nam een douche om mijn lichaam te reinigen van alle onreinheid van de christelijke gedachten. Ik moest me ook schoonwassen van alles wat ik had gedaan.
Ik bleef maar denken en overpeinsde of God mij vergeving zou schenken voor alles dat ik had gezegd over Zijn profeet Mohammed en Zijn heilige koran. Ik had het gevoel alsof iemand tegen me zei: "Je hebt niemand aangevallen of onwaarheden gesproken. Alle conclusies die je trok, waren niet door jou verzonnen; ze waren vanzelfsprekend." Ik stond op, spreidde mijn gebedskleed uit en zei de twee islamitische getuigenissen op met de bedoeling om terug te gaan naar de islam. Ik probeerde te bidden, maar zonder resultaat. Ik kon geen woord uit de koran uitbrengen. Ik kon ook niet neerbuigen. Daarom hield ik mijn hoofd een poosje tussen mijn handpalmen. Daarna ging ik weg terwijl ik een paar woorden zei: "O Heer, als u niet boos op mij bent, dan zal niets mij kwaad doen. Als u mij nu straft voor een overtreding die ik heb begaan, dan vraag ik u om mij te vergeven en mijn straf te verlichten. Als u mijn leiding in de weg staat dan is dat tegen uw karakter. O Heer, ik heb geen kracht meer om om te gaan met mijn situatie. Als u zich niet aan mij wilt openbaren, dan raak ik verdwaald. Ik heb u lief Heer. Ik heb gedaan wat mij opgedragen was. Ik deed wat alle anderen niet konden, alleen om u te behagen, zo dacht ik.
Toen u mij uw licht openbaarde en mij riep, heb ik nijd getalmd. Hoe lang zult u mij laten rondtasten in het pikkedonker? Alles dat er in mijn leven gebeurt, is een teken van liefde die u voor mij hebt voorbereid om mij naar uw kant te leiden. U bent de Goede Herder. Geef mij alstublieft meer van uw liefde en leiding om mij dichter bij u te brengen."
Die nacht sliep ik zo vast als ik nog nooit eerder leven had gedaan. Toen het bijna licht werd, zag ik een visioen terwijl ik sliep. Er was een logge man met brede schouders, een volle baard, een bronskleurig gezicht, lang haar en een erg mooi voorkomen. Hij pakte me bij mijn schouders en schudde me zacht heen en weer, terwijl hij zei: "Twijfel je nog steeds over mij?" Ik zei tegen hem: "Wie bent u dat ik over u twijfel? Ik ken u niet." Hij zij: "Ik ben Degene naar wie je op zoek bent." Ik zei: "Nee, denk alstublieft aan mijn falend geheugen." Hij zei:"Lees in het Boek. Waarom lees je het Boek niet?" Ik zei: "Weet u niet dat ik het Boek en al mijn papieren ben kwijtgeraakt, dus hoe kan ik het nu lezen?" Hij zei: "Het Boek kan niet kwijt zijn. Sta op en open je kast en je zult het daar vinden; en alle andere papieren zul je binnen een week terug hebben."
Ik huiverde alsof ik door een zweepslag werd gewekt en ik liep snel naar de kleine kast in een van de hoeken van mijn kamer. Ik rilde toen ik hem opendeed en tot mijn grote verbazing vond ik daar het boek dat ik verloren had. Ik verstijfde een moment. Ik rilde alsof het een koude winternacht was. Ik klemde de bijbel stijf tegen me aan als een kind dat na een lange tijd bij zijn moeder terugkomt.
Ik rende naar mijn moeder, maakte haar wakker en overlaadde haar met kussen. Ik vertelde haar blij wat er die morgen gebeurd was. Ik zei: "Ik zal nooit meer toestaan dat jullie mij krankzinnig noemen." Ik wierp me in haar armen terwijl ik huilde en zei: "Vergeef me mama, dat ik u hardvochtig behandeld heb, ik dacht dat dat overeenkomstig het ware geloof was. Maar nu weet ik wat het ware geloof is Laat me alstublieft uw voeten kussen, met minder neem ik geen genoegen." Ze zei: "Vertel me mijn zoon, wat is er met je gebeurt?" Ik antwoordde: "Ik zal het u vertellen, maar zweer alstublieft bij alles wat u lief is, dat u niet zult denken dat ik gek geworden ben. Moeder, God heeft mij geleid."
Ze vroeg: "En waar was je voorheen dan?"
Ik antwoordde: "God die me geleid heeft is niet degene die ik voorheen volgde."
Zij antwoordde: "Is er een andere God?"
Ik zei: "Ja, er is een andere God die mij opdraagt om u lief te hebben en u te gehoorzamen."
Ze vroeg: "Wie is die God?"
Ik vertelde haar: "De Christus, Isa zoals de koran zegt."
Ze verzocht mij dringend: "Alsjeblieft mijn zoon, zeg dit niet tegen je broers. Zij zullen denken dat je werkelijk gek geworden bent."
Ik zei: "Goed, ik zal doen wat u zegt, maar gelooft u mij?" Zij merkte op: "Waarom zou ik je niet geloven? Ik heb het bewijs al gezien; je hebt me twintig jaar lang nooit op deze manier behandeld. Ga, en God zal je nooit in de steek laten. Maar houd het geheim." Ik vertrouwde haar toe: "Verplaats u in mijn schoenen, dan zult u mijn ware gevoelens begrijpen. Ik wilde dat ik in een openbare ruimte kon staan en met luide stem kon uitroepen dat Christus God is en dat Hij mij veranderd heeft. Hij deed wat Mohammed niet kon doen." Ze legde haar hand op mijn mond en verhinderde mij om verder te spreken.
Vanaf die tijd ging ik bij zonsopgang naar buiten om mensen te ontmoeten alsof ik een pasgeboren baby was, die voor het eerst het levenslicht ziet. Ik ging 's morgens vroeg naar buiten en keek naar alles om mij heen. Ik zag alles met schoonheid bedekt. Alle mensen waren goed in mijn ogen. Ik begon alle mensen die ik tegenkwam de hand te schudden, of ik ze kende of niet. Ik ging naar de christelijke kruidenier. Ik deed hem altijd zoveel kwaad dat hij, toen hij mij zag, dacht dat ik kwam om hem aan te vallen. Hij ging snel zijn winkel sluiten. Ik riep naar hem: "Wees niet bang." Hij was verbijsterd en zei geen woord. Ik omhelsde hem en vroeg hem om mij te vergeven. Hij moest wel huilen. Hij zei een paar woorden die ik op dat moment niet begreep. Later besefte ik de volle betekenis ervan. Hij zei: "Halleluja, prijs de Heer." Ik zei: "Wat zei je net?" Hij zei: "Op Zijn tijd zul je weten wat het betekent." Daarna liep hij weg.
Ik bekeek de mensen vanuit een nieuw gezichtspunt. Ik vroeg me af of ik mijn gezond verstand verloren had. De mensen staarden naar mij en vroegen zich af wat er met mij was gebeurd. Zelfs mijn collega's waren totaal verbaasd toen ze de plotselinge en radicale verandering in mijn gedrag zagen. Ik zag de verbazing op hun gezichten die zeiden: "Deze man spuugde gisteren nog op ons. En kijk nu eens; hij is als een zacht lammetje! Wat gebeurt er? Is dit een nieuwe tactiek of een nieuw plan tegen ons?" Ik zag perplexiteit en verwarring weerspiegeld op hun gezichten, hun opgetrokken wenkbrauwen en verbaasde ogen. Ze konden niet geloven dat mijn gedrag 180 graden veranderd zou zijn. Maar ik besteedde niet veel aandacht aan hun reacties. Al waar ik mij om bekommerde was om het goed te maken met degenen die ik had aangevallen, vernederd en beledigd. Ik was buiten mezelf van vreugde die mijn hart vulde. Voor het eerst in mijn leven was mijn hele innerlijke wezen gevuld met zachtmoedigheid en kalmte. Soms dacht ik dat het een mooie droom was. Ik wilde niet ontwaken uit die droom. Maar het was de kracht van God. Ik had haast om meer ervaringen te krijgen die zouden bewijzen dat ik echt voor altijd veranderd was en niet slechts tijdelijk.
Ik bleef denken aan wat de man, die ik in mijn visioen had gezien, had gezegd - ik zou de papieren binnen een week terugvinden. De dagen gingen voorbij en ik begon te twijfelen aan het visioen. Ik was bang dat ik mijn papieren niet zou terugvinden. Dat zou waarschijnlijk een einde maken aan mijn geluk. Ik telde de dagen tot de dag voor de deadline, die in het visioen gegeven was, aangebroken was. Op die dag was ik dichtbij het treinstation en ik wilde iemand bellen, dus ik moest naar dezelfde telefooncel gaan waar ik een week geleden mijn papieren had verloren. Ik aarzelde even. Ik liep naar voren en daarna weer terug. De eigenaar van de telefooncel zag dit en hij zei tegen mij: "ik zie dat u aarzelt. Is er een probleem?" Ik zei:”Nee, maar deze telefoon is een slecht voorteken voor toen ik er vorige week gebruik van maakte, heb ik mijn tas verloren. Ik wil hem niet weer gebruiken, omdat ik niet weet wat ik deze keer zal verliezen." Hij vroeg: "Was het uw tas?" Ik antwoordde: "Ja, weet u waar hij is?" Hij antwoordde: "Geef me een beschrijving van de tas om aan te tonen dat hij werkelijk van u is en dan zal ik u zeggen waar hij is." Ik vertelde hem dat het een plastic tas was met wat papieren, een Boek als de koran, mijn identiteitskaart en mijn paspoort. Er zat geen geld in de tas. Hij knikte en zei: "Dat klopt." Hij zei me de volgende dag terug te komen dan zou hij me naar degen die hem had gevonden.
De volgende dag was de zevende dag nadat ik het visioen had gezien. We gingen naar een dorp in de voorsteden van Caïro naar het zuiden. We ontmoetten de man die de tas had gevonden. Hij gaf hem aan mij terug. Ik opende het snel, maar ik vond het boek niet. Ik zei tegen hem: "Er mist een boek." Hij zei: "Ik zweer bij de naam van God dat ik niets uit de tas genomen heb. Er zitten papieren, paspoort, identiteitskaart en een koran (bijbel) in." Ik was blij om dat te horen en ik vertelde hem dat ik hem geloofde. Dat betekende dat God zijn belofte aan mij was nagekomen dat Hij mij het verloren Boek zou teruggeven.
Ik was in de zevende hemel. Gedurende mijn hele islamitische leven had ik nog nooit meegemaakt dat ik iets van God gevraagd had en een antwoord kreeg. Dit was een bijzonder groot wonder voor mij. Ik voelde me zo klein en nederig tegenover de genade van God. Ik zei tegen God: "Wie ben ik dat u mij al deze gunsten verleent?" Ik kreeg snel antwoord: "Ik heb dit gedaan en ik zal doorgaan om grotere dingen te doen voor degenen die God liefhebben." Ik zei in mijzelf dat ik wilde dat God mij iets zou laten meemaken waardoor ik er zeker van kon zijn dat ik echt veranderd was. Dat zou me echt blij maken.
Al gauw beantwoordde God mijn gebeden. Hij gaf me mijn eerste ervaring in mijn nieuwe relatie met Christus. Op mijn werk ontvingen de werknemers periodiek financiële beloningen, ieder op zijn beurt. Ik tiranniseerde altijd de financiële administratie en dwong ze om mij bovenaan de lijst te zetten. Ik nam ook altijd een deel van al deze beloningen, omdat het geld toebehoorde aan christelijke ongelovigen; daarom moest het niet gelijkmatig worden verdeeld.
Op een dag was het weer het moment om geld te ontvangen van de kassier van het bedrijf. Een van mijn collega's zat thuis in erg moeilijke omstandigheden, dus ging hij naar de manager en smeekte hem om hem deze keer het geld te geven zodat hij uit zijn financiële problemen kon komen. De manager vertelde hem dat de lijst al was vastgesteld en dat iedereen aan de beurt kwam. De manager zei tegen hem: "Meneer X staat bovenaan de lijst en je weet dat hij een slechte man is en dat we hem niet kunnen laten wachten. We moeten hem vooral goedgunstig zijn om zijn onheil af te weren." Op dat moment kwam ik het kantoor van de manager binnen en ik zag hem fluisteren met mijn collega. Ik vroeg meteen aan hen: "Hebben jullie het over de beloning?" De manager antwoordde op een onhandige en plompe manier: "Ja, maar wees niet bang. Jouw naam staat bovenaan de lijst." Ik vroeg hem: "Wat wil mijn collega dan?" Hij antwoordde: "Hij wil deze maand aan de beurt zijn om uit zijn financiële problemen te komen, maar ik heb zijn verzoek afgewezen.' Ik vroeg: "Waarom? U kunt zijn naam op de plaats van die van mij zetten." De manager dacht dat ik hem de gek aanstak. Hij zei: 'jouw naam staat bovenaan de lijst en niemand kan die verplaatsen." Ik zei: "Maar ik wil mijn plaats aan hem geven deze maand." Hij zei: "Dat is onmogelijk. jij. kun jij zoiets doen?" Ik zei: "ja." Hij vroeg zich af: "Hoe?" Ik antwoordde: "Ik zeg u, verplaats alstublieft mijn naam en zet die van hem ervoor in de plaats. Het zou beter zijn als al onze collega's ook hun beurt opgeven voor hem." Ik hoorde hem zeggen: "Glorie aan God die situaties kan veranderen. Wat gebeurt er? Misschien is het vandaag de Dag des Oordeels! Dat deze persoon dat kan doen! Ik kan het niet geloven!" Ik zei: "God is almachtig en Hij kan maken dat 'Spijze ging uit van de eter, en zoetigheid van de sterke'." Mijn ogen waren nat van tranen in deze situatie, die zich voor het eerst in mijn leven voordeed. Ik nam altijd het leeuwendeel van alles, legaal of illegaal. Maar nu had Christus mij geleerd hoe ik kon geven. Ik was ontroerd dat ik kon genieten van de extatische smaak van het geven.
Mijn familie begon de verandering in mijn leven op te merken. Ze deden altijd de televisie uit en renden weg zodra ze mij zagen, vooral mijn zusters. Na die dag van totale verandering, kwam ik ons huis binnen en liet hen naar de televisie kijken. Ik vroeg ze alleen om niet naar onfatsoenlijke programma's te kijken. Ze zeiden: "Dat is onmogelijk. Sta je ons toe om televisie te kijken? Geenszins!" Ik antwoordde: "Waarom niet? Als jullie wisten wat ik voor jullie voel, dan zouden jullie niet geloven hoeveel ik van jullie houd. Ik wil jullie vragen om mij al mijn slechte gedrag tegenover jullie te vergeven." Onmiddellijk begonnen ze allemaal te huilen. Altijd als ik uitging, kuste ik mijn moeder bij mijn thuiskomst en nam af een toe een cadeau voor haar mee. Ze huilde dan. Ik ben God dankbaar dat we een goede relatie hadden toen ze stierf en dat ik er in slaagde om het weer goed te maken wat ik haar had aangedaan. Ik was die God erg dankbaar die de glimlach terugbracht bij alle familieleden, gelovigen en ongelovigen.
Mijn christelijke vrienden volgden alle gebeurtenissen die plaatsvonden en ze waren bang dat de mensen uit het dorp mijn situatie zouden ontdekken en het dan op hun hoofden zouden doen neerkomen, omdat zij mijn vrienden waren. Dus vroegen ze mij om Egypte te verlaten en naar het buitenland te reizen, maar ik weigerde categorisch. Ik was mij er nog steeds van bewust wat ik Christus en de christenen had aangedaan. Daarom, vertelde ik hen, had ik gebeden vanaf de eerste dag dat mijn leven was veranderd, dat God mij zou helpen om Christus net zoveel te dienen als ik hem had bestreden. Ik had Zijn volk in Egypte vervolgd, dus ik zou Egypte niet verlaten. Ik beloofde hen dat ik hun namen in ieder geval niet zou noemen als ik gearresteerd zou worden. Op een dag vroegen ze mijom naar een kerk te gaan waar ik nog nooit geweest was en ik stemde toe zonder discussie. Ik ontmoette enkele van de priesters en ik vertelde hen alles wat God met mij had gedaan. Hun gezichten begonnen te stralen van blijdschap en ze waren ontroerd door de grote wonderen die God in mijn leven had gedaan. Ik wilde gedoopt worden Zij gaven gehoor aan mijn verzoek. Ik werd gedoopt op 9 mei 1993. Ik herinner me die dag nog steeds, omdat ik hem beschouw als mijn echte verjaardag. Het hangt nauw samen met de tijd dat ik opnieuw geboren werd.
Vruchten van geloof:
Ik heb in detail gesproken over mijn leven voor mijn bekering. Het is nu meer op zijn plaats dat ik spreek over het werk van God in mijn leven nadat ik Hem leerde kennen. Al mijn familieleden, vrienden en bekenden konden niet geloven dat ik zo radicaal kon veranderen. Niemand kon geloven wat er plaats vond na mijn wedergeboorte. Ooit vroeg ik God om mij wat ervaringen te geven die mij zouden bewijzen dat ik echt bekeerd was. En God gaf mij heel veel ervaringen, niet alleen om de verandering aan mij te bewijzen, maar ook om mij te trainen voor de harde en kwellende uitdagingen die zouden komen. Ik koos de nieuwe weg niet, zelfs niet mijn leven met Christus. Integendeel, ik probeerde te ontkennen wat ik zag. Het was Christus die mij koos. Hij koos mij niet toevallig, maar zeker voor een speciaal doel en bediening die Hij al voor mij had voorbereid. Ik ben er zeker van dat Hij mij ook voorbereidde voor deze soort bediening. In dit opzicht wil ik graag enkele hachelijke ervaringen noemen waar ik mee te maken kreeg en wat God met mij deed.
Ik werkte op een kantoor met drie andere collega's. We werkten om beurten dus we zagen elkaar nauwelijks. leder van ons had zijn eigen kastje om persoonlijke bezittingen in te bewaren. Op een dag ontdekte ik geschokt dat een aantal van mijn spullen weg was. Ik verdacht niemand van mijn collega's. De volgende dag gebeurde het opnieuw en ontdekte ik dat ik andere dingen kwijt was. Ik gaf mijn vrouw de schuld, maar toen hetzelfde voor de derde keer plaats vond en mijn hele salaris was gestolen, realiseerde ik me eindelijk dat het slot opengebroken was. Ik was er van overtuigd dat een van mijn collega's hiervoor verantwoordelijk was. Plotseling kwam er een verschrikkelijke satanische geest van boosheid over mij. Ik begon te vloeken en te schelden op mijn oude manier, zoals ik was voor de verlossing. Ik zei: "Als ik Christus heb aangenomen en jullie zagen dat ik zo zacht als een lammetje was, betekent dat niet dat jullie mij de gek kunnen aansteken door mij tot een gemakkelijke prooi te maken." Ik zwoor het hun betaald te zetten en ze dubbel betaald te zetten. Ik besloot om al hun kastjes open te breken en al hun bezittingen mee te nemen en ze vervolgens te verbranden, terwijl ik alle kastjes openliet, zoals Abraham had gedaan met de afgoden. Ik wilde dat ze zouden voelen hoe het was om beroofd en geplunderd te worden. Ik haalde een grote hamer te voorschijn om mijn plan uit te voeren. Ik deed het kantoor op slot en nadat ik er zeker van was dat niemand het zag, pakte ik de hamer met beide handen en zwaaide hem door de lucht. Ik was doortrokken van boosheid en ik sidderde met een vurig verlangen naar wraak. Ik stond op het punt om de kastjes te raken toen ik voelde dat mijn handen werden vastgehouden en ik hoorde een zachte stem zeggen: “Vergeld geen kwaad met kwaad of belediging met belediging, maar met zegen; wees een vredestichter." Ik draaide me om om te zien wie er sprak, maar er was niemand. Ik zei in mezelf: "O Heer, bent u het eens met wat er met mij gebeurd is? Uw wil geschiede. Blus alstublieft mijn razernij en doof het vuur van mijn toorn. Ik kan mijzelf nauwelijks in bedwang houden. Geef mij alstublieft vrede." Plotseling voelde ik mij omgeven door een vreemde vrede, alsof er niets gebeurd was. Ik hoorde een stem die mij vroeg om het volgende op een papier te schrijven:
"Beste broeder die mijn kastje heeft geopend, Het spijt me dat ik niet in staat was om in je noden te voorzien. Schrijf alsjeblieft alles wat je nodig hebt op en ik zal bij de genade van God mijn best doen om je te helpen. Om mijn goede bedoelingen en eerlijkheid te tonen, zal ik het kapotte slot niet vervangen. Ik weet dat de liefde van God buitengewoon groot is voor alle mensen. Tenslotte hoop ik dat de vrede van God die alle verstand te boven gaat je leven voor altijd zal behoeden. je broeder"
Nadat ik die brief geschreven had, legde ik hem in mijn kastje en liet het daar bij. Ik bad en dankte God dat Hij me ervan weerhouden had om me te laten misleiden door satanische gedachten. Ik ging naar huis en omhelsde mijn vrouw zodra ze de deur open deed. Ze zei: "Wees niet bang. Als God voor ons is, wie kan er tegen ons zijn? Voor wat betreft het gestolen geld, de bijbel zegt: 'jong ben ik geweest, ook ben ik oud geworden, maar - een rechtvaardige heb ik niet verlaten gezien, noch zijn nageslacht zoekende brood.' (Psalm 37:25) God kan in al onze noden voorzien, want Hij is onze Verzorger."
Twee dagen later wachtte ons een verrassing. Een van mijn collega's kwam naar het kantoor tijdens mijn dienst. Dat was ongebruikelijk. Ik vroeg hem: "Wat kom je hier nu doen?" Hij zei: "Ik wil graag met je praten." "Wat wil je zeggen?", vroeg ik. Hij zei tegen me dat we beter naar een rustige plek konden gaan om met elkaar te praten. Dus zaten we tegenover elkaar. Hij keek naar beneden en zei:"Ik weet niet wat ik tegen je moet zeggen. Ik weet niet “wat ik moet doen." Ik zei: "Vertel me wat er gebeurd is." Hij opende een kleine tas en liet me alle spullen zien die hij uit mijn kastje had weggenomen. Ik kon mijn ogen niet geloven. Het was niet bij me opgekomen dat ik deze dingen ooit nog terug zou krijgen. Ik had niet verwacht dat een man als hij de dief zou zijn. Hij was een godsdienstig man die trouw de gebeden nakwam. Hij zei: "Dit zijn de dingen die ik uit jouw kastje heb weggenomen; neem ze alsjeblieft terug en vertel het aan niemand. Voor wat betreft het geld, ik kan het je nu niet terugbetalen, want mijn kinderen waren erg ziek en ik moest met ze naar de dokter gaan. Ik kan je maandelijks een bedrag terugbetalen." Ik zei: "Je mag al deze dingen houden. Ze zijn nu van jou. Ik loog niet toen ik je de brief schreef. God zal mij alles vergoeden; neem jij het geld. Ik ben ervan overtuigd dat God in alles zal voorzien. Als ik oneerlijk was geweest, dan had ik mijn kastje niet opengelaten met een kapot slot." Hij zei: "Ik heb één vraag. Ik wil dat je me eerlijk antwoord geeft." Ik antwoordde: “Heb ik ooit tegen je gelogen?" Hij zei: "Nee." Ik vroeg: “Wat is je vraag?" Hij begon: "Je spreekt als christenen en zegt Heer, Heer. Je gebruikt dezelfde woorden en uitdrukkingen die ik vaak hoor van Gergis de timmerman, mijn buurman, die christen is." Ik zei tegen hem: "Toen ik ontdekte dat mijn spullen gestolen waren, had ik in twee mogelijkheden. De ene was om een aanval met een tegenaanval terug te betalen, leer om leer volgens de hadith die zegt: 'Degene die zonder zijn geld sterft, is een martelaar', en: 'Niemand van jullie zal een moederskindje zijn, neem waar je recht op hebt en besteed nergens anders aandacht aan.' In andere woorden, ik heb de mogelijkheid om te kijken naar een manier waarop ik bezittingen terug kan krijgen. De andere mogelijkheid was om geen kwaad met kwaad te vergelden en mijzelf niet te wreken. Als iemand iets van mij wil eisen en mijn hemd wil nemen, dan moet ik hem ook mijn mantel geven. Welke van de twee manieren is volgens de beste?" Hij zei: "De tweede mogelijkheid is natuurlijk veel beter." Ik zei: "Dat is wat ik gedaan heb. Ik gedroeg me op een manier waardoor de banden van liefde en hartelijkheid in stand zouden blijven, zonder te letten op de oorsprong van dat gedragspatroon, of het nu afkomstig is uit de islam, het christendom of het judaïsme. Wat telt dat is het gedrag zelf. Als ik dit gedrag bijvoorbeeld in de islam had gevonden, dan zou ik het zonder aarzeling hebben nagevolgd." Hij vroeg zich af: Hoe kom je hieraan? Waar heb je deze opvattingen geleerd?" Ik antwoordde: "Ik zal het je later vertellen. Je bent nu gespannen. Op een later tijdstip als je tot rust bent, zal ik het je vertellen. Misschien na een paar dagen of een maand. Als je dan nog steeds geïnteresseerd bent om het te weten, dan zal ik niet aarzelen om het je te vertellen.”
Twee weken later kwam mijn collega, nadat zijn dienst er op zat, naar mij toe en zei: "Ik ben nu tot bedaren gekomen en ik ben nog steeds geïnteresseerd om te weten wat de bron is van jouw onderwijs, wat je beloofd hebt om mij te vertellen." Ik zei tegen hem: "Morgen zal ik je vertellen wat je wilt weten." De volgende dag kwam hij bij me en stelde dezelfde vraag. Ik zei tegen hem: "Een ogenblik." Ik haalde de bijbel te voorschijn en zei: "Als je echt wilt weten waar ik dat allemaal heb geleerd, lees dan dit oude boek." Hij zei: "Dit is een bijbel! God verhoede!" Ik zei: "Ja, dit is de bijbel en het staat je vrij om het te lezen als je de het wilt weten. Je kunt hem meenemen als je wilt. Als je niet wilt, moet je dat zelf weten." Hij nam het Boek, draaide het om en om en keek ernaar met verbazing. Tenslotte nam hij het mee en ging weg. Ik zei: 'Als je moeilijkheden tegen komt, dan kun je dat aan mij vragen."
Gedurende twee weken kwam hij steeds naar mij toe met verschillende vragen. Hij ging door met bijbel lezen totdat ik een grote verandering in zijn leven zag. Zijn liefde voor de bijbel nam opvallend toe. Op een dag zei hij: "Dit boek bevat grote zegen. Sinds ik begonnen ben het te lezen, is mijn relatie met mijn vrouw beter geworden en zijn al onze geschilpunten verdwenen." Ik zei: "Lees meer om te weten te komen wat je moet doen." Hij nam de bijbel snel in zich op.
Op een dag kwam hij naar mij toe en vroeg me opeens om het christelijk gebed te leren. Hij wilde weten hoe dat ging. Ik vertelde hem dat ik geen specifieke vorm had. "Je kunt in elke houding bidden en elke stijl gebruiken", zei ik. Na drie maanden kwam hij bij me en het was een grote verassing toen hij mij hartelijk omhelsde. Hij vroeg me hoe hij gedoopt kon worden. Mijn vriend nam de Heer aan en hij was een geweldige zegen voor zijn hele familie. Ik was blij te merken dat God mij werkelijk had uitgekozen om in Zijn wijngaard te werken en een van Zijn schapen te zijn. Het was een voorrecht om een van degenen te zijn die mensen mag leiden, niet naar bedrog en misleiding, maar naar Verlossing en Eeuwig Leven. In het verleden greep ik mensen om ze tot de ondergang te brengen. Wat is het heerlijk om te werken met de Heer, de eeuwige Rots, de Verlosser Jezus Christus.
Voor het eerst voelde ik dat ik hield van mijn land en mijn volk. Ik begon te houden van vergeving en verdraagzaamheid. Werkelijk, ik werd een nieuwe schepping. God gebruikte mij om veel mensen tot Christus te trekken, om veel schapen die verdwaald waren omdat ze Christus hadden verlaten weer terug te brengen. Ik had veel ervaringen die de resterende delen van mijn oude ik aan het licht brachten. Met de overgebleven delen van mijn oude ik kwamen ook veel aanvallen van Satan op mijn geest en mijn lichaam.
Op een dag bracht ik een bezoek aan mijn familie. Ik nam een minibus. Ik hoorde de chauffeur roepen dat de passagiers konden komen en konden plaatsnamen in de minibus. Dus ik ging naar binnen en de man wees me een bank waarop drie passagiers zaten - maar ik was de vierde. Naast mij zat een forse, strenge, religieuze man met een baard en zijn gesluierde vrouw zat naast hem. De man was onvriendelijk tegen mij. Hij keek naar me en drukte me in een heel krappe ruimte. Hij strekte zijn benen en liet voor mij slechts enkele duimbreedtes ruimte over. Toen ik dit zag, stapte ik uit de bus. De chauffeur vroeg wat er aan de hand was. Ik vertelde hem dat er geen plaats voor mij was. Hij zei tegen mij dat de bank bedoeld was voor vier passagiers en hij vroeg de sheikh om mij wat ruimte te geven. Maar ik begreep dat de man niet wilde dat er iemand naast hem kwam zitten zodat niemand zijn vrouw zou hinderen. Daarom stapte ik uit en betaalde voor de vierde ‘plaats' zodat er niemand naast hen zou zitten. Ik vroeg de chauffeur om hen de hele ruimte te geven zodat niemand zijn vrouw zou hinderen. De man merkte dit op en daarmee werden plotseling zijn mannelijkheid, ridderlijkheid en hoffelijkheid in hem wakker. Hij stond erop dat ik naast hem plaats nam. Ik vertelde hem dat het niet nodig was, dat ik hen plat zou drukken, maar hij stond erop dat ik naast hen ging zitten. Hij gaf me voldoende ruimte. Toen de minibus een paar meters gereden had, stelde de man mij een onverwachte vraag: "Bent u moslim of christen?" Ik vroeg hem: "Waarom wilt u dat weten?" Hij zei: "Ik wil het gewoon weten." Ik zei: "Ik ben een christen." Hij jammerde: "Helaas, als u een moslim was geweest, dan had dit gedrag van u meer betekenis gehad." Ik vroeg: "Kent u mij?" Hij zei: "Nee." Ik verklaarde: "Ik ken u ook niet. Maar waarom denkt u zou ik dit voor u doen?" Hij antwoordde: "Dat weet ik niet." Ik vertelde hem dat er een tekst in de bijbel staat die ons aanmaant om alle mensen lief te hebben, inclusief degenen die ons kwaad doen. “Het viel me op hoe hardvochtig u zich tegen mij gedroeg wilde u het soort liefde laten zien dat ons vervult tegenover allen die ons haten. Ik kan niet anders dan me zo te gedragen." Hij vroeg: "Hebben jullie een boek?" Ik beantwoordde: "Ja." Hij vroeg: "Aanbidden jullie God?" Ik zei, "Wie anders kunnen we aanbidden?" Hij zei: "Ik weet dat jullie Christus aanbidden, en priesters en monniken, zoals de koran zegt." Ik zei: "Niet alles wat u over ons weet is juist. Anders zou u geen bewondering hebben gehad voor mijn gedrag tegenover u. Ik wil een voorstel doen.” Hij zei: "Ja?" Ik gaf hem een bijbel en zei tegen hem: "Dit boek bevat het Oude en Nieuwe Testament. Lees het en zie wat er in staat. Als het u bevalt, des te beter. Zo niet, dat hebt u niets te verliezen." Ik gaf hem de bijbel en we spraken af om elkaar later weer te ontmoeten.
We ontmoetten elkaar elke week om zijn vragen te bespreken. Daarna begonnen we samen te bidden. Hij begon ruzie te krijgen met zijn vrouw en wilde van haar scheiden. Ik vertelde hem dat scheiden tegen de wil van God is. We baden voor zijn vrouw en zijn familie aanhoudende vrede en innigheid. Ik vertelde hem dat het christendom een type van leven was dat mensen bijeenbracht in plaats van ze uiteen te drijven, en ik citeerde voor hem: "De ongelovige echtgenoot wordt geheiligd in zijn gelovige vrouw en omgekeerd." Mijn vriend was euforisch over het onderwijs van de bijbel. De Heer kwam zijn huis binnen en bracht er soliditeit, vrede en zegen.
Ik wil mijn getuigenis niet beëindigen. Het is in feite een doorgaand getuigenis. Zolang de Heer in mij werkt gaat het getuigenis door.
In een paar woorden zou ik willen zeggen dat God mij dit leven gratis heeft gegeven. Als we andere mogelijkheden overwegen, dan zullen we niets anders vinden dan verwoesting, vernietiging en zonde. God noemt onze zonden niet meer. Wij hebben vrijheid, want de Zoon heeft ons vrijgemaakt. We zijn met recht vrij geworden. Leven is Christus en dood is gewin. Ik ben vol van dat gevoel voor het eerst in mijn hele leven. In het verleden was de dood een lelijke en vreselijke geest. Ik was bang voor de marteling van het graf en de ondervraging van de twee engelen, etc. Nu neem ik afscheid van u, beste lezer, totdat we elkaar ontmoeten in een nieuwe aangrijpende ervaring van de eindeloos kostbare goddelijke handelingen van de Heer die kan behoeden wat aan Hem is toevertrouwd.
UW PAUL
Verantwoording
Dit getuigenis is met permissie overgenomen uit: Kinderen van Ismaël (ISBN 90-74319-47-5) © 2002 Arabische Wereld Zending