STIERF JEZUS AAN HET KRUIS?

Weerlegging artikel ‘stierf Jezus aan het kruis’ op de website van ‘Wij Moslims’ d.d. februari 2003

Inleiding

In het betreffende artikel, dat door een moslim is geschreven (Ahmed Deedat), wordt gesteld, dat de Bijbel leert dat Jezus Christus niet is gestorven aan het kruis en dus ook niet is opgewekt uit de doden. Aan de hand van verschillende bijbelgedeelten wordt door de schrijver van het artikel getracht te bewijzen, dat de Bijbel zelf het bewijs levert voor genoemde stelling. De werkwijze die deze schrijver hanteert, is als volgt:

  1. Hij stelt dat de kruisiging en de opstanding de basis vormen van het christendom.

Dit heeft hij blijkbaar beter begrepen dan vele van de moderne ‘christelijke ’ schrijvers’ vandaag de dag.

  1. Vervolgens stelt hij, dat wanneer dus de waarheid van bovengenoemde stelling dat Jezus Christus niet is gestorven aan het kruis en dus ook niet is opgewekt uit de doden, aangetoond is, dat het geloof zonder inhoud is.

Ook hier heeft hij gelijk. Wanneer zou blijken, dat Christus niet gestorven en opgestaan is, is inderdaad ons geloof zonder inhoud (1 Korintiërs 15:14).

  1. Daarna stelt hij, dat alles wat hij in het artikel vertelt uit de Bijbel komt en dat andere christenen geen antwoord hadden op zijn stelling.

Echter hij begint en eindigt zijn vertoog met enkele teksten uit de Koran. Het ‘feit’ dat andere christenen geen antwoord hadden is niet relevant voor genoemde stelling, maar een subjectieve en degenererende sneer richting de christenen.

  1. Wanneer hij schrijft over de kruisiging en dat de discipelen daar niet bij aanwezig zijn geweest, blijkt, dat hij de Evangeliën niet goed gelezen heeft. In het Evangelie van Johannes staat duidelijk dat Johannes getuige van de kruisiging was (19:25-27, 35-37).

Ook de vrouwen, Maria Magdalena en Maria, de moeder van Jakobus en Josef en Johannes waren ooggetuigen van de kruisiging, deze hadden zeer nauw contact   met alle andere apostelen. (Mattheüs 27:56). Dus alle reden om aan te nemen dat de overige apostelen een betrouwbaar verslag hebben opgesteld. Dat er verschillen zijn in vertaling is juist een bewijs van de authenticiteit van het evangelie, het is immers opgetekend door verschillende mensen die de gebeurtenissen verschillend beleven. Ieder mens heeft een andere kijk op zaken. Echter de essentie van de Evangeliën komt overeen, zij het soms verschillend verwoord.

  1. Het hoofddeel van zijn betoog richt zich op de geschiedenis van Jezus’ opstanding zoals ons voorgesteld door de Evangelisten Mattheüs, Markus en Lukas. Hij stelt daarbij, dat zij alle drie een verschillend ‘verhaal’ hebben overgeleverd waarvan de Koran zegt, dat het juist deze verschillen zijn die bewijzen dat christenen slechts vermoedens volgen.

De verschillende geschiedenissen van de opstanding van Christus zoals God ons die heeft geopenbaard in de Evangeliën zijn volgens deze schrijver mensenwerk en berusten op bedrog. Gods Woord zoals wij het nu hebben is een vervalsing volgens de schrijver. Frappant is, dat hij in zijn betoog helemaal niet ingaat op de Schriftgedeelten waar gesproken wordt over de kruisiging van Christus!

  1. Hij vervolgt zijn betoog met de geschiedenis van Jezus’ verschijning aan de discipelen ( Lukas 24), en stelt dat op basis van Jezus’ eigen uitspraak voor wat betreft het hebben van vlees en beenderen en Zijn eten van de vis en het Schriftgedeelte van 1 Korinthe 15:44 waar staat, dat een opgewekt lichaam een geestelijk lichaam is, dus Christus niet opgewekt kan zijn, en dus ook niet aan het kruis gestorven is, omdat Hij geen geestelijk lichaam had.

Van deze conclusie zullen we in ons betoog de onwaarheid aantonen.

  1. Het laatste deel van zijn betoog richt zich op de vergelijking tussen Jona en Jezus. Hij tracht aan te tonen dat de chronologie van de Bijbel niet overeenkomt met zijn berekening en in zijn interpretatie van de geschiedenis van Jona past hij alles letterlijk toe op Christus.

De kortzichtigheid en onhoudbaarheid van deze conclusie wordt in het onderstaande aangewezen.

  1. Tenslotte eindigt hij zijn betoog met te stellen dat christenen de meest beklagenswaardige mensen zijn die er bestaan, omdat ze blijven geloven in de opstanding van Christus en hun hoop hebben op Jezus, zonder dat ze daar zijns inziens één enkele grond voor hebben.

Het feit, dat alle tot op heden gevonden archeologische teksten van Schriftgedeelten bewijzen, dat de Schrift niet veranderd is, is hem blijkbaar ontgaan. Het vasthoudend geloof in en hoop op Jezus komt hem vreemd over. Dit is wel enigszins begrijpelijk, want het is juist dit geloof in en deze hoop op een persoonlijke Heiland die ons onderscheidt van hen die zeggen en belijden te geloven, maar die het wezen van het geloof missen nl. een kinderlijke, bevindelijke en afhankelijke relatie met God de Vader, de Eeuwige, Heilige en Almachtige.

Men kan de schrijver van dit artikel op verschillende wijzen tegemoet treden. Wij geven een aanzet door aan te tonen, dat ondanks de verschillen tussen de verschillende Evangeliën de historische betrouwbaarheid van de Evangeliën niet in gevaar komt. Vervolgens willen we ingaan op enkele van zijn argumenten in relatie tot het opstandingslichaam van de Heere Jezus Christus en de geschiedenis van Jona om tenslotte te eindigen met een conclusie over het bewuste artikel. De argumenten die hij aan de Koran ontleent, laten we buiten beschouwing.

ALGEMEEN

Hoe moeten we de verschillen tussen de verschillende Evangeliën verklaren? De moderne bijbelwetenschap heeft zich in onze eeuw ook uitvoerig hiermee beziggehouden, met name de vormhistorische kritiek en de redactiehistorische kritiek.

De vraag die zich via de moderne bijbelwetenschap aan ons opdringt, is deze: Is het waar dat de verschillen zodanig zijn dat de historische betrouwbaarheid van de Evangeliën op het spel staat? Op deze vraag willen we hier proberen een antwoord te geven. Naast het noemen van de redenen van het verschil, willen we ook de belangrijkste concrete verschillen bespreken.

Om te beginnen moeten we een methodische opmerking maken, nl. dat de verschillen voorkomen binnen een veel groter geheel van overeenstemmingen. De overeenkomst tussen de Evangeliën is vele malen groter dan het verschil. Een historische benadering van de Evangeliën zal daarom vanuit de overeenkomst de geschiedenis reconstrueren en van daaruit de verschillen proberen te verklaren. De Kampense hoogleraar NT, Van Bruggen, noemt drie redenen voor de verschillen tussen de Evangeliën.

  1. De overvloed aan geschiedenis;
  2. Het perspectief en de verteltechniek (beter 'uitdrukkingsvorm') van de evangelist;
  3. Het blikveld van de latere lezer.

DE OVERVLOED AAN GESCHIEDENIS

De eerste reden, de overvloed aan geschiedenis, is een duidelijk gegeven. Jezus is drie jaar lang als leraar opgetreden in Israël en heeft zijn onderwijs en zijn werken vele malen herhaald. Hij herhaalde zijn onderwijs voor steeds weer nieuwe mensen en zelfs voor zijn discipelen. Zo vermelden alle drie de synoptische Evangeliën dat de Heere Jezus zijn lijdensaankondiging herhaald heeft (Mattheüs16:21,23 // Marcus 8:31-33 // Lucas 9:22; Mattheüs 17:22-23 //Marcus 9:30-32 // Lucas 9:43b-45; Mattheüs 20:17-19 // Marcus 10:32-34 // Lucas 18:31-34; Mattheüs.26:1-5 // Marcus14:1-2 // Lucas 22:1-2). Zelfs de praktijklessen van de discipelen worden herhaald. Hij heeft eerst de twaalf uitgezonden in Israël en daarna de zeventig (Lucas 9:1-6 par.; Lucas 10:1-20). Zo kunnen bijna gelijke woorden in verschillende verbanden voorkomen. De verschillen tussen de Evangeliën zijn in dit geval dan ook geen tegenstrijdigheden. Zo vinden we het 'Onze Vader' bij Mattheüs in de Bergrede en bij Lucas op een later tijdstip (Mattheüs 6:9-13; Lucas 11:2-4). Ook bijvoorbeeld Jezus' beeld van de lamp onder de korenmaat komt in verschillende historische verbanden voor (Mattheüs 5:15; Lucas 8:16; Lucas 11:33) en dit verklaart het verschil in verwoording. In Mattheüs lezen we 'niemand zet een lamp onder de korenmaat'; bij Lucas de eerste keer 'niemand bedekt een lamp met een vat of zet haar onder een bed' en de tweede keer, 'niemand zet een lamp in de kelder of onder de korenmaat'. Vervolgens getuigt ook het vermelden van een deel van een uitspraak of reden van een overvloed aan geschiedenis. Zo antwoordt Jezus op de vraag van de hogepriester of Hij de Christus is, volgens Marcus: Ik ben het' (Marcus14:62); volgens Mattheüs: 'Gij hebt het gezegd' (Mattheüs 26:64) en volgens Lucas: 'Gij zegt dat Ik het ben' (Lucas 22:70). We zien dat Mattheüs en Marcus slechts een deel van dit antwoord vermelden. Bovendien lezen we bij Lucas (Lucas 22:68) dat Jezus nog een tweede antwoord aan de Hoge Raad heeft gegeven namelijk: 'Al zeide Ik het u, gij zoudt het toch niet geloven; en al zou Ik u vragen, gij zoudt toch niet antwoorden'. Er is dus meer gezegd door de Heere dan door Mattheüs en Marcus is overgeleverd. Dit is bijvoorbeeld ook het geval bij de woorden van de hoofdman over honderd bij het kruis. Volgens Marcus (15:39) en Mattheüs (27:54) zei hij: 'Waarlijk deze (mens) was een zoon Gods', maar volgens Lucas (23:47): 'Deze mens was rechtvaardig'.

Hetzelfde blijkt als we de bergrede bij Mattheüs en Lucas vergelijken (Mattheüs 5-7; Luc. 6:20-49). Deze is bij Mattheüs meer dan drie keer zo lang dan bij Lucas. Lucas heeft dus maar een deel van de rede overgeleverd en mogelijk heeft zelfs Mattheüs niet de gehele rede van Jezus bewaard. Dat Mattheüs spreekt over een 'berg' (Mattheüs5 :l), waar Jezus heeft gesproken en Lucas over een 'vlakke plaats' (Lucas 6:17), is niet tegenstrijdig. We zullen moeten denken aan een vlakte in de bergen. We lezen bij Lucas namelijk: 'En Hij daalde met hen af (namelijk van de berg, zie 6:12) en bleef staan op een vlakke plaats. Hetzelfde gebied kan een vlakte of een berg genoemd worden, afhankelijk van het oogpunt, van waaruit de schrijver dit ziet.

HET PERSPECTIEF VAN DE SCHRIJVER

Het perspectief van de schrijver heeft ook invloed op het feit dat bepaalde gegevens wel of niet vermeld worden. Zo begint Mattheüs zijn evangelie met 'boek van de oorsprong van Jezus Christus' (Mattheüs 1:1). Ook Lucas richt zich op de dingen die 'vanaf het begin' gebeurd zijn (Lucas 1: 1-4). Dat is de reden dat zij beiden de gebeurtenissen over de perioden van Jezus' geboorte tot zijn doop bespreken. Marcus daarentegen sluit aan bij het onderwijs van Jezus. Daarom vinden we bij hem niets over de periode voor Jezus' doop. Jezus zelf heeft namelijk voor de bijzondere gebeurtenissen rond zijn geboorte geen aandacht gevraagd.

Een tweede belangrijk verschil, dat veroorzaakt wordt door het vertelperspectief is het verslag dat Lucas geeft van Jezus' laatste reis van Galilea naar Jeruzalem (Lucas 9:51-18:14). Mattheüs en Marcus vermelden deze reis met slechts één vers: 'Hij stond op en vertrok vandaar naar het gebied van Judea via het Overjordaanse' (Marcus 10:1; vgl. Mattheüs 19:1). Maar Lucas besteedt hier ruim negen hoofdstukken aan. Toch is dit begrijpelijk. Voor de discipelen vormde Galilea het hoofdgebeuren van Jezus' optreden. Voor een buitenstaander als Lucas was juist Jezus' laatste reis naar Jeruzalem een indrukwekkend gebeuren. Hij maakt de reis naar Jeruzalem zelfs tot een thema van zijn evangelie. Ook kleine verschillen worden door het perspectief van de verteller verklaard. Zo meldt Mattheüs (Mattheüs 8:28) dat er in het land van de Gadarenen twee bezetenen werden bevrijd, terwijl Marcus en Lucas er maar één noemen (Marcus 5:2; Lucas 8:27). Eén van beide heeft zozeer de aandacht getrokken dat Lucas en Marcus alleen over hem spreken. Beide evangelisten vertellen ook wat de aandacht trok namelijk: 'En hij ging weg en begon in de Decapolis te verkondigen al wat Jezus hem gedaan had, en allen verwonderden zich' (Marcus 5:20; vgl. Lucas 8:39).

UITDRUKKINGSVORM VAN DE SCHRIJVER

Vervolgens komen we te spreken over de uitdrukkingsvorm van de schrijver. In de eerste plaats behoort hiertoe de variatie in taalgebruik. Dit eenvoudige gegeven verklaart kwantitatief gezien de meeste verschillen tussen de evangeliën.

Eén stap verder gaat het parafraseren. In de gelijkenis van het huis op de rots bijvoorbeeld lezen we bij Mattheüs over 'een verstandig man die zijn huis bouwde op de rots' (Mattheüs 7:24). Lucas echter spreekt over 'iemand, die bij het bouwen van een huis diep gegraven en het fundament op de rots gelegd heeft' (Lucas 6:48). Met deze bredere omschrijving doet Lucas zijn lezers denken aan het bouwen van het betere 'hellenistische' huis.

Een derde voorbeeld van een verschillende wijze van vertellen is het samenvatten van een voorval. In het verhaal over de genezing van de dochter van Jaïrus bijvoorbeeld vertelt Lucas ons (Lucas 8:40-56) dat het meisje zijn enige kind was en ongeveer twaalf jaar oud. Volgens Marcus (Marcus 5:21-43) en Lucas lag ze op sterven toen de vader vertrok om Jezus te zoeken. Op de terugweg kwam een dienaar hem tegemoet, die meldde dat het meisje gestorven was. Mattheüs (Mattheüs 9:18-26) vat dit alles samen met: 'Ze is zojuist gestorven' (Mattheüs 9:18).

Vervolgens hebben we te maken met conventionele gebruiken, zoals het spreken of handelen via een ander. Dit is ook in onze tijd een gebruikelijk verschijnsel. Als de nieuwslezer zegt: 'de minister-president heeft gezegd' is het mogelijk dat in werkelijkheid zijn woordvoerder heeft gesproken. Dit gebruik is al erg oud. Zo lezen we in het evangelie dat Pilatus Jezus geselde (Mattheüs. 27:26), terwijl hij in werkelijkheid hem liét geselen. Het spreken via een woordvoerder verklaart ook het verschil tussen Mattheüs en Lucas in het verhaal over de genezing van de knecht van de Centurion. In Mattheüs lezen we: 'Toen Hij', dat is Jezus, 'Kafarnaüm binnenging, kwam een hoofdman tot Hem met een verzoek' (Mattheüs 8:5). Maar Lucas verhaalt de werkelijke toedracht, namelijk dat de hoofdman enige oudsten van de Joden tot Jezus heeft gezonden (Lucas 7:3). Bovendien heeft Mattheüs hier weer samengevat (vgl. Mattheüs. 8:5-8 met Lucas 7:1-7). Hetzelfde verschijnsel van spreken via een woordvoerder vinden we bij de vraag van de zonen van Zebedeüs aan Jezus. In Marcus (10:35) lezen we: 'Jacobus en Johannes, de twee zonen van Zebedeüs, kwamen tot Hem en zeiden tot Hem: 'Meester, wij wilden wel dat Gij ons deed, wat wij u zullen vragen'. Mattheüs (20:20) vertelt echter dat zij deze vraag stelden via hun moeder, want hij schrijft: 'Toen kwam de moeder van de zonen van Zebedeüs tot Hem, met haar zonen, en zij boog zich voor Hem neder, om iets van Hem te vragen.'

BLIKVELD VAN DE LATERE LEZER

Tot slot willen we stilstaan bij het blikveld van de latere lezer. Veel van wat voor de eerste hoorders als bekend voorondersteld mag worden, is dat voor ons niet meer. Dit geldt ook voor wat er nu precies gebeurd is. Er moeten twintig eeuwen geschiedenis overbrugd worden. Het is één van de opdrachten van de exegeet de schijnbare tegenstrijdigheden in de Evangeliën te verklaren.

Een voorbeeld op dit vlak is de volgorde bij de instelling van het Heilig Avondmaal (Mattheüs 26:26-30; Marcus 14:22-26; Lucas 22:14-20). Volgens Mattheüs en Marcus begint Jezus met het zegenen van het brood, volgens Lucas echter met het rondgaan van de beker. Het is hier van belang op te merken dat de volgorde bij Lucas niet is beker-brood, maar beker-brood-beker. Lucas weet van twee bekers die rondgingen. Bovendien zegt hij dat de instellingswoorden werden uitgesproken bij de tweede beker. De volgorde van beker en brood is dus in alle drie de Evangeliën gelijk.

Lucas heeft alleen wat meer van de historische toedracht bewaard, want bij een Joodse pascha-maaltijd gingen drie bekers rond. De beker waarbij Jezus zijn instellingswoorden sprak, was de derde beker van het pascha-maal, die rondging na de maaltijd.

Er zijn echter niet altijd voldoende gegevens bewaard om de feitelijke gang van zaken haarscherp te reconstrueren. Zo bestaan er minstens drie theorieën om het verschil in de geboorteregisters bij Mattheüs en Lucas te verklaren (Mat. 1:2 17, Luc.3:23-38). De verklaring die in onze tijd veel aanhang heeft, is deze: Mattheüs geeft vanaf David de lijn van erfgenamen voor de troon weer, terwijl Lucas de werkelijke nakomelingen van David geeft in de familietak, waartoe Jozef behoorde.

Een ander voorbeeld, waarbij de ware toedracht onzeker is, is de genezing van Bartimeüs bij Jericho (Lucas 18:35; Mattheüs 20:29; Marcus 10:46). Lucas schrijft dat de genezing plaatsvond toen Jezus Jericho naderde, terwijl Mattheüs en Marcus zeggen dat het gebeurde toen Jezus de stad verliet. Er zijn verschillende verklaringen voor dit probleem. Het kan zijn dat Mattheüs en Marcus spreken over het oude Jericho, maar Lucas over het nieuwe, dat Herodes de Grote bouwde ten zuiden van de oude stad. De ontmoeting kan hebben plaatsgevonden tussen de beide Jericho-steden. Een andere mogelijkheid is dat Jezus zonder oponthoud door Jericho is getrokken, omdat er geen onderdak werd gevonden (Lucas 19:1; vgl. Lucas 19:5). Toen Hij aan de andere kant van de stad kwam, ontmoette Hij daar Zacheüs en ging met hem mee naar huis (Lucas 19:1-6). Het was daar aan de andere zijde van de stad, dat de blinden werden genezen. Het moment kan in dit geval zowel omschreven worden met 'bij aankomst in' als met 'bij vertrek uit' de stad. Ten derde is het ook nog mogelijk dat Jezus zowel bij zijn aankomst in als bij zijn vertrek uit de stad blinden heeft genezen. Hoe het ook zij, het is duidelijk dat onze kennis te beperkt is om met zekerheid het feitelijke verloop te reconstrueren. Maar tevens is duidelijk dat het verschil tussen de Evangeliën niet betekent dat het één het ander uitsluit. Bovendien moeten we ons realiseren dat wij ons afvragen hoe het verslag van de éne evangelist zich verhoudt tot dat van de andere, maar dat de evangelieschrijvers zélf zich hier niet op hebben toegelegd.

We moeten nu terugkomen op onze beginvraag, namelijk of het verschil tussen de Evangeliën de historische betrouwbaarheid ervan aantast. We kunnen concluderen dat dit beslist niet het geval is. Wel hebben we gezien dat het voor ons na twintig eeuwen niet altijd mogelijk is het precieze verloop van het gebeuren te reconstrueren, maar dit betekent geenszins dat er sprake is van historisch onbetrouwbare informatie. De overvloed aan geschiedenis, het vertelperspectief en de uitdrukkingsvorm van de schrijver en ten derde het beperkte blikveld van de latere lezer verklaren afdoende de verschillen tussen de Evangeliën, zonder dat de historiciteit in het geding is. In de Evangeliën bezitten wij de verslagen van oor- en ooggetuigen die ons vertellen van wat zij gehoord en gezien hebben van het Woord des Levens, dat bij de Vader was, maar aan ons geopenbaard is (1 Johannes 1: 1 -2).

HET OPSTANDINGSLICHAAM VAN DE HEERE JEZUS

In zijn betoog noemt Deedat de tekst 1Korinthe 15:44: “een natuurlijk lichaam wordt er gezaaid, een geestelijk lichaam wordt er opgewekt”. Hij stelt daarbij dat een geestelijk lichaam geen vlees, botten en bloed heeft en verbindt daar zelf de conclusie aan dat je een geestelijk lichaam niet kunt betasten. Nu zegt de Schrift inderdaad dat ‘vlees en bloed het Koninkrijk Gods niet beërven kunnen’ (1Korinthe 15:50), maar dat het niet betast kan worden, is Deedats eigen verkeerde interpretatie.

De opgestane Jezus zegt integendeel tegen Thomas, zoals we in Johannes 20:27 kunnen lezen: “Breng uw vinger hier, en zie Mijn handen, en breng uw hand, en steek ze in Mijn zijde; en zijt niet ongelovig, maar gelovig”. Zijn lichaam kon dus wel betast worden.

Dat een geestelijk lichaam niet kan eten en niet kan spreken, is niet uit de Schrift te halen. Wat we van ‘een geestelijk lichaam’ weten, uit 1 Korinthe 15;   is, dat het verschilt van een aards lichaam en dat het onverderfelijk, heerlijk, krachtig en onsterfelijk is. Niet dat het niet betast kan worden. Zijn lichaam is een ' opstandingslichaam ', d.w.z. hetzelfde lichaam als voor Jezus' dood met de littekens van de kruisdood, maar met andere eigenschappen. De opgestane Jezus werd niet beperkt door de natuurwetten, zoals die in de periode voor zijn dood golden. Zo was hij in staat om door muren of gesloten deuren heen te lopen. Aan de andere kant was het voor Hem tevens mogelijk om, net als vroeger, voedsel tot zich te nemen. Onze mening over deze zaak is, dat ons door dit vernieuwde lichaam van Christus een blik gegund wordt hoe Gods kinderen na de voorzegde wederkomst van Christus zullen zijn.

Uit de Bijbel blijkt dat de engelen soms zichtbaar en tastbaar zijn, en soms onzichtbaar en ontastbaar. Evenzo heeft een geestelijk lichaam de mogelijkheid te veranderen en zich aan de natuurwetten te onttrekken. De kern van Deedats dwaling met betrekking tot dit thema is, dat hij de begrippen ‘geestelijk lichaam’ en ‘geest’ door elkaar haalt. En dat kan niet op basis van de Bijbel.

Het feit dat Jezus’ discipelen en de vrouwen Hem na Zijn opstanding eerst niet herkenden, bevestigt het feit dat Hij een veranderd lichaam had. Er kan geen is-gelijk-teken gezet worden tussen het feit dat ze Hem eerst niet herkenden en dat Hij daarom vermomd was.

Het feit dat Zijn discipelen en de vrouwen Hem later wel herkenden, bevestigt het feit dat Hij Dezelfde Jezus is.

De vergelijking met Jona

Deedat redeneert als volgt: het teken van Jona komt overeen met het teken van Jezus; dan zou dat in de volgende opzichten het geval moeten zijn:

Een vergelijking hoeft echter in het geheel niet in alle punten overeen te stemmen. Wat is het punt van vergelijking in dit Schriftgedeelte? Dit teken richt zich op het aantal dagen / nachten en op het feit dat het een teken was voor de omstanders. Het is uit de tekst niet aan te tonen dat Jezus bedoelt dat Hij zal leven wanneer Hij ‘in het hart der aarde zal zijn’.

Bovendien is uit tal van uitspraken van Jezus Zelf duidelijk dat Hij wel gestorven is; nl. de aankondigingen van Zijn lijden EN opstanding; Zijn getuigenis aan de Emmaüsgangers, aan Paulus; daarnaast de Oudtestamentische getuigenissen.

De kritiek dat Jezus geen drie dagen en drie nachten in het graf gelegen heeft, is als volgt te weerleggen. Het gaat hier om een staande uitdrukking uit het Hebreeuws. Het gaat erom dat het drie dagen zijn, de gedeelten van dagen voor hele dagen gerekend. In het bijbelboek Esther (4:16, 5:1) wordt ook over “drie dagen, nacht noch dag” gesproken. Maar op de derde dag, toen nog slechts twee nachten gepasseerd waren, ging zij tot de koning en was genoemde periode voorbij. Er wordt in gelijk aantal van dagen en nachten gesproken en we kunnen dat niet zonder meer in Westerse concrete begrippen omzetten.

De betekenis van dit teken was, dat zoals Jona een teken voor de mannen van Ninevé was, zo zal Jezus het zijn voor de Joden. De mannen van Ninevé bekeerden zich omdat ze wisten en kennelijk zagen hoe God leeft, Zijn knecht straft en behoudt. Zij zelf zouden ook niets anders dan het oordeel verdiend hebben   maar op het betoon van Gods goedheid bekeerden ze zich – en God betoonde Zich een Ontfermer. ‘Zo ’, zegt Jezus, ‘zal Mijn dood en opstanding een teken voor u zijn. U zult het weten’.

Conclusie

Uit de bovengenoemde uiteenzetting mag worden afgeleid dat Ahmed Deedat, de schrijver van het artikel:

Bronnen:


Ahmed Deedat