Moeslim Boek 32
HOOFDSTUK 23: “HIJ WAAROP ALLAH’S APOSTEL EEN VERVLOEKING UITRIEP DIE HIJ EIGENLIJK NIET VERDIENDE, VOOR HEM ZAL HET EEN BRON VAN ONDERSCHEIDING EN GENADE ZIJN”.
Aboe Hoeraira deed verslag van Allah’s Gezant zeggende:
“O Allah, Ik ben een menselijk wezen en voor ieder persoon onder de moslims waarop ik vervloeking werp of uitroep of zweepslagen geef, maak het een bron van reinheid en genade.”
Hoemaid b. ‘Abd al-Rahman b. ‘Auf deed verslag dat zijn moeder Oemm Koelthoum dochter van ‘Oeqba b. Aboe Moe’ait, en zij was te midden van de eerste emigranten die trouw beloofden aan Allah’s Apostel (vrede zij met hem), zeggend dat zij Allah’s Boodschapper (vrede zij met hem) hoorde zeggen: Een leugenaar is niet iemand die probeert verzoening te midden van mensen te brengen en goed spreekt (om een geschil af te wenden), of het goede meedeelt. Ibn Shihaab zei dat hij niet hoorde dat die uitzondering gegeven werd in iets wat de mensen spreken als leugen dan in drie gevallen: in strijd, voor het brengen van verzoening tussen mensen en de vertelling van de woorden van de man tot zijn vrouw, en de vertelling van de woorden van een vrouw tot haar man (in een verdraaide vorm om verzoening tussen hen te brengen).
Deze hadieth is verteld op het gezag van Ibn Shihaab met dezelfde keten van overbrengers maar met een geringe variatie van woorden.
Deze hadieth is verteld op het gezag van Zoehri met een geringe variatie van woorden.