Eén Adam of twee?
Wail Taghlibi
Op het eerste gezicht lijkt dit een vreemde titel, omdat de koran alleen over één Adam verhaalt. Echter, de bijbel spreekt van twee Adams, één Adam uit aarde en een andere Adam uit de hemel. Dus welke kijk is juist? Dit artikel bekijkt wat de koran en de bijbel in dit opzicht zeggen om te komen tot een bevredigend antwoord.
Adam in de koran
De koran vertelt vele kenmerken van Adams karakter, inclusief zijn schepping, die in vele verzen genoemd wordt. Deze verzen beschrijven hoe hij geschapen was en de substantie die God voor dit doel gebruikte. De koran zegt dat God Adam uit aarde schiep: “Toen jouw Heer tot de Engelen zei: “Voorwaar, Ik schep een mens uit aarde. En Ik vervolmaak hem, en blaas hem van de Geest in.” Toen knielden zij zich voor hem neer.” (38:71-72; zie 2:6). Volgens andere verzen schiep God Adam uit aarde (3:59) of uit zwart slijk (15:26,27).
Wat betreft de mannier waarop Adam werd geschapen, zijn er drie koranverzen die dat beschrijven, allereerst schiep God hem met zijn eigen handen. “Hij (Allah) zei: “O Iblîs, wat heeft jou ervan weerhouden om neer te knielen toen Ik met Mijn beide Handen had geschapen (Adam)? Was jij hoogmoedig, of behoorde jij tot de hooghartigen?” (38:75); ten tweede, door zijn woord: “Voorwaar, de gelijkenis (van de schepping) van ‘Îsa is bij Allah als de gelijkenis (van de schepping) van Adam. Hij schiep hem uit aarde en zei vervolgens tot hem: ‘Wees, ’ en hij was.” (3:59); ten derde, met het blazen van zijn geest: “En Ik vervolmaak hem, en blaas hem van de Geest in.” Toen knielden zij zich voor hem neer.” (38:72)
De eerste passage (38:71-74) wijst op twee gebeurtenissen die Adams schepping vergezellen. De eerste gebeurtenis was de gehoorzaamheid van de engelen en de tweede was de ongehoorzaam van satan (Iblies).
Allereerst, de gehoorzaamheid van de engelen. Voor het scheppen van Adam sommeerde God de engelen en vertelde hen over zijn intentie om de mens te scheppen, en gebood hen om voor Adam neer te knielen: “En Ik vervolmaak hem, en blaas hem van de Geest in.” Toen knielden zij zich voor hem neer.” (38:72) De engelen voerden het bevel van God uit. “Toen knielden alle Engelen tezamen neer.” (38:73) Andere verzen die naar dezelfde gebeurtenis verwijzen zijn: 2:34; 7:11; 15:28-29; 17:61; 18:50; 20:116. De engelen zijn prijzenswaardig voor hun gehoorzaamheid, maar wat is de betekenis van het neerknielen voor Adam? Is het neerknielen niet onderdeel van de aanbidding die alleen aan God aangeboden moet worden aan wie alle volmaaktheid en majesteit behoort?
Ten tweede, de ongehoorzaamheid van satan [Iblies]: ongelijk de engelen weigerde Iblies neer te knielen voor Adam: “ En toen Wij tot de Engelen zeiden: “Buigt, jullie voor Adam,” toen bogen zij, behalve Iblîs (satan). Hij weigerde en was hooghartig en hij werd één van de ongelovigen.” (2:34). Naar deze weigering wordt verwezen door andere verzen: “En (gedenkt) toen Wij tot de Engelen zeiden: “Knielt jullie eerbiedig voor Adam neer,” toen knielden zij, behalve Iblîs, hij behoorde tot de Djinn’ s en hij schond het gebod van zijn Heer. Zouden jullie dan hem en zijn nageslacht als helpers naast Mij nemen, terwijl zij voor jullie vijanden zijn? Slecht is de ruil voor onrechtvaardigen!” (18:50). Daar [satan], volgens dit vers, één van de djinn was, werd van hem verwacht Gods bevel aan de engelen te gehoorzamen?
Echter, God stelt satans houding aan de kaak, en vroeg hem waarom hij Gods bevel niet gehoorzaamde: “Hij (Allah) vroeg: “Wat belemmerde jou je neer te knielen, toen Ik het jou beval?” Hij zei: “Ik ben beter dan hem (Adam); U hebt mij uit vuur geschapen terwijl U hem uit aarde hebt geschapen.”” (7:12) Dus vroeg God hem opnieuw: “Hij (Allah) zei: “O Iblîs, wat heeft jou ervan weerhouden om neer te knielen toen Ik met Mijn beide Handen had geschapen (Adam)? Was jij hoogmoedig, of behoorde jij tot de hooghartigen?” Hij zei: “Ik ben beter dan hij. U heeft mij uit vuur geschapen, terwijl U hem uit aarde heeft geschapen,”” (38:75-76)
Satan discussieert met God: Satan ging verder in zijn discussie met God. “ En toen Wij tot de Engelen zeiden: “Kniel jullie neer voor Adam,” toen knielden zij allen, behalve Iblîs (Satan). Hij zei: “Moet ik (mij) neerknielen voor iemand die U uit aarde heeft geschapen?” Hij (Iblîs) zei: “Ziet U? Dat is degene die U boven mij geëerd hebt. Indien U mij uitstel geeft tot de Dag der Opstanding zal ik zeker zijn nageslacht doen dwalen, op weinigen na.”” (17:61-62)
Dus satan gaf twee redenen voor zijn weigering om neer te knielen voor Adam. Allereerst merkte hij zijn superioriteit op, dat wil zeggen hij was geschapen uit vuur (7:12), terwijl Adam uit aarde was geschapen. Ten tweede beweerde hij dat hij Adams zaad zou grijpen en hen weg zou leiden als God hem tot de dag der opstandig zou laten leven. Deze beschuldiging impliceert dat hij sterker dan Adam was. Daarom impliceerde zijn sarcastische vraag over het eren van Adam blijkbaar dat hij zichzelf eerwaardiger beschouwde dan Adam. Op dit punt maakte God een eind aan deze discussie en gooide satan uit de Tuin, “Hij (Allah) zei: “Daal af uit het (Paradijs), want het past jou niet dat jij je er hoogmoedig in gedraagt, vertrek daarom. Voorwaar, jij behoort tot de vernederden.”” (7:13)
Wat wordt bedoeld met neerknieling: We wenden ons nu tot de bespreking van de zaak van de engelen die voor Adam neerknielen. Voor veel lezers kan dit een vreemde zaak lijken. Hoe kon God zijn engelen bevelen om voor een schepsel neer te knielen, terwijl neerknieling onderdeel van aanbidding verschuldigd aan de Schepper is? De koran verbiedt duidelijk het aanbidden van een schepsel wie het ook moge wezen: “En tot Zijn Tekenen behoren de nacht en de dag, en de zon en de maan. Knielt jullie niet neer voor de zon en niet voor de maan, maar knielt jullie neer voor Allah, Degene Die hen heeft geschapen, als jullie alleen Hem aanbidden.” (41:37) Merk hier op dat het neerknielen inherent verbonden is aan aanbidding. Nu is de essentiële vraag: Gebood God werkelijk de engelen om zich neer te knielen voor Adam?
Het doel van dit artikel is niet om in de details van islamitische Fiqh te gaan wat betreft het concept van neerknieling. Het doel is daarentegen om de heersende moslimkijk van het interpreteren van neerknieling van engelen voor Adam te bezien, hun argumenten te bevragen en te weerleggen, en dan, om de waarheid te tonen. God gebood inderdaad zijn engelen om voor hem die aanbiddingswaardig is neer te knielen.
Moslimcommentatoren: De meeste moslimcommentatoren zeggen dat de neerknieling aan Adam aangeboden niet beschouwd wordt als een zaak van aanbidding maar als een zaak van eerbewijs en respect. Echter, het verhaal van Jozef brengt eenvoudig een ander voorbeeld van hetzelfde probleem naar voren in plaats van het oplossen van het eerste probleem.
Is neerknieling voor het doel van eerbewijzen? Sommige mensen maken een verbinding tussen satans sarcastische vraag aan God: “Hij (Iblîs) zei: “Ziet U? Dat is degene die U boven mij geëerd hebt. Indien U mij uitstel geeft tot de Dag der Opstanding zal ik zeker zijn nageslacht doen dwalen, op weinigen na.”” (17:62) en Gods vraag aan satan: “Hij (Allah) zei: “O Iblîs, wat heeft jou ervan weerhouden om neer te knielen toen Ik met Mijn beide Handen had geschapen (Adam)? Was jij hoogmoedig, of behoorde jij tot de hooghartigen?”” (38:75); zij besluiten dat Gods gebod aan de engelen om voor Adam neer te knielen zijn manier was om Adam eer te bewijzen.
De zaal van het eerbewijzen van Adam doet een vraag oprijzen: Omdat God het was die Adam schiep, welk krediet had Adam in deze daad? En wat is logischer, om krediet aan de schepsel te geven of aan de schepper die hem schiep? In ieder geval, de uitleg gegeven voor Gods gebod aan de engelen om voor Adam neer te knielen lijkt onbevredigend.
Hoe zit het met Eva? Er is een andere belangrijke vraag: Was Adam het enige schepsel dat God met zijn eigen handen schiep? En Eva dan? Werd zij geschapen door Gods woord zoals andere levende schepselen dat wil zeggen dieren en planten? Wat zegt de koran over het scheppen van Eva?
Het is erg vreemd dat de koran Eva niet vertelt hoe Eva werd geschapen en noemt haar zelfs niet bij naam, maar vertelt alleen dat God haar schiep:
Hij is Degene Die jullie heeft geschapen uit een enkele ziel en Hij maakte daaruit zijn echtgenote, opdat hij bij haar rust zou vinden. En nadat hij bij haar gelegen had, droeg zij een lichte last waar zij toen mee voortging. En toen zij zwaar werd, riepen zij Allah, hun Heer aan: “Als U ons een rechtchapene schenkt, dan zullen wij tot de dankbaren horen. (7:189)
En Allah heeft voor jullie zelf uit jullie zelf echtgenotes doen voortkomen en hij deed voor jullie uit jullie echtgenotes zonen en kleinkinderen voortkomen en voorzag jullie van goede dingen. Zullen zij in het valse geloven en ondankbaar zijn voor de gunst van Allah? (16:72)
En het behoort tot Zijn Tekenen dat Hij voor jullie van jullie eigen soort echtgenotes heeft; geschapen, opdat jullie rust bij haar vinden en Hij bracht tussen jullie liefde en barmhartigheid. Voorwaar, daarin zijn zeker Tekenen voor een volk dat nadenkt. (30:21)
Hij heeft jullie uit één ziel geschapen, daarna maakte Hij ervan zijn vrouw, en Hij heeft voor jullie van het vee acht, in paren, neergezonden. Hij schept jullie in de schoten van jullie moeders, een schepping na een schepping, in drie duisternissen. Dat is Allah, jullie Heer, aan Hem behoort de heerschappij, geen god is er dan Hij. Waarom wenden jullie je af? (39:6)
O mens, vreest jullie Heer Die jullie schiep uit één enkele ziel (en die) daaruit zijn echtgenote schiep en uit hen beiden vele mannen en vrouwen deed voortkomen. En vreest Allah in wiens Naam jullie elkaar (om hulp) vragen en (onderhoudt) de familiebanden. Voorwaar, Allah is de Waker over jullie. (4:1)
Tabari’s commentaar luidt:
(en die) daaruit zijn echtgenote schiep” zegt God: 6703 verteld door Moessa ben haroun, verteld door Amroe ben Hammad, verteld door Asbat, verteld door Soedie zei: God liet Adam wonen in de tuin, hij liep alleen rond, omdat hij geen vrouw had om in haar te rusten; hij sliep en stond op. (Gedenk) een vrouw zat naast hem. God schiep haar uit Adams rib, dus vroeg hij haar, wat bent u? Zij zei ik ben een vrouw. Hij zei waarom was u geschapen? Zij zei: ik was geschapen voor u om in mij te rusten.
De oorzaak van het scheppen van Eva, zoals aangegeven door haar antwoord aan Adam (om in mij te rusten), is overeenkomstig met wat we in de Thora lezen: “God, de HEER, dacht: Het is niet goed dat de mens alleen is, ik zal een helper voor hem maken die bij hem past.” (Genesis 2:18)
Wat betreft de vorm waarin Eva werd geschapen, zegt Tabari’s commentaar:
6704 verteld door Ben Hoemaid, verteld door Salama, verteld door Ibn Ishaaq zei: God liet Adam in slaap vallen, zoals we verteld werden door de mensen van het Boek, dat is het volk van de Thora en anderen van het volk van kennis, zoals verteld door Abdoellah Ben Al-Abbas en anderen, daarna nam hij een rib uit zijn linkerzij, terwijl Adam in slaap bleef en niet opstond. Ondertussen schiep God (die gezegend en verhoogd is) uit de rib zijn echtgenote Eva, zo maakte hij haar een vrouw zodat hij in haar kan rusten. Toen hij opstond, zag hij haar naast hem. Hij zei, zoals zij beweren, en God is de beste weter: ‘Mijn vlees en mijn echtgenote.’ Dus rustte hij in haar.
Deze laatste interpretatie is bijna geciteerd uit Eva’s scheppingsverhaal zoals verslagen in de Thora:
Toen liet God, de HEER, de mens in een diepe slaap vallen, en terwijl de mens sliep nam hij een van zijn ribben weg; hij vulde die plaats weer met vlees. Uit de rib die hij bij de mens had weggenomen, bouwde God, de HEER, een vrouw en hij bracht haar bij de mens. Toen riep de mens uit: ‘Eindelijk een gelijk aan mij, mijn eigen gebeente, mijn eigen vlees, een die zal heten: vrouw, een uit een man gebouwd.’ (Genesis 2:21-23)
Het is duidelijk uit de Thora en Tabari’s commentaar dat Eva, net als Adam, door Gods eigen handen werd geschapen. Als engelen bevolen werden om voor Adam neer te knielen omdat God hem met zijn eigen handen geschapen had, waarom werden zij niet bevolen om ook voor Eva neer te knielen?
En hoe zit het met Christus dan? Hij had karakteristieken die hem in een positie ver boven Adam plaatsten: “de Masîh ‘Îsa, zoon van Maryam, is slechts een Boodschapper van Allah en Zijn Woord, dat Hij aan Maryam zond en uit een Geest (Djibril) van Hem voortkomend.” (4:171)
In zijn blijde boodschap aan de maagd Maria noemde Gabriel dat haar zoon een unieke positie zal hebben: “(Gedenkt) toen de Engelen zeiden: “O Maryam, voorwaar, Allah kondigt jou met een Woord van Hem een verheugende tijding aan: zijn naam is de Masîh. ‘Îsa, zoon van Maryam, in deze wereld en in het Hiernamaals is hij een man van eer en hij behoort tot degenen die dicht (bij Allah) staan.” (3:45) “Een man van eer”, betekent, volgens Baidawi’s commentaar, profetie in dit leven en bemiddeling in het hiernamaals.
Christus was niet van aarde zoals Adam, maar hij was Gods Geest. “En degene die haar eerbaarheid bewaarde, toen bliezen Wij van Onze Geest in haar. En Wij maakten haar en haar zoon een Teken voor de werelden.” (21:91) Werkelijk Christus was een teken voor alle volken: In zijn geboorte, in zijn heilige leven, in zijn onderwijs, in zijn wonderen en in de manier waarop hij deze wereld verliet en terugkeerde naar de hemel waar hij vanaf het begin was voor zijn incarnatie – deze onderwerpen zullen later in detail behandeld worden. Beschouwend al deze feiten, zie je dat Jezus eerwaardiger is dan Adam. Waarom noemde de koran, dan, niet dat God de engelen gebood om voor Jezus Christus neer te knielen?
Concluderend: Noch de koran noch de moslimcommentatoren geven bevredigend uitleg voor de neerknieling van de engelen voor Adam. Daarom moeten we leren verstaan wat de bijbel over de twee Adams zegt, de Adam van aarde en de Adam uit de hemel.
De eerste en de laatste Adam
In het 15e hoofdstuk van eerste brief aan de Korintiërs die Paulus 55 na Christus schreef in, bepleit hij de realiteit van de opstanding van Christus uit de dood. Om zijn positie te ondersteunen spreekt hij over de eerste mens, Adam, en de laatste Adam:
‘De eerste mens, Adam , werd een levend, aards wezen.’ Maar de laatste Adam werd een levendmakende geest. Niet het geestelijke is er als eerste, maar het aardse; pas daarna komt het geestelijke. De eerste mens kwam uit de aarde voort en was stoffelijk, de tweede mens is hemels. (1 Korintiërs 15: 45-47)
Er zijn volgens de bijbel dus twee verschillende Adams; zij zijn verschillend in oorsprong, leven en status.
De eerste Adam…
Paulus beschrijft de oorsprong van eerste Adam als “uit de aarde voortkomen” ( 1 Korintiërs 15:47); dus hij verwijst de lezers terug naar het begin. “In het begin schiep God de hemel en de aarde … God zei: ‘ Er moet… komen,’ en er was ” (Genesis 1:3, 6-7). God maakte alle dingen door zijn woord, (Psalmen 33:6, 9; 145:5; Hebreeën 11:3). Maar ten aanzien van Adam wordt er uitdrukkelijk vermeld dat hij anders werd geschapen. “Hij vormde hem uit stof, uit aarde, en blies hem levensadem in de neus. Zo werd de mens een levend wezen.” (Genesis 2:7). Dit was het speciale voorrecht dat God uitsluitend aan Adam gaf en niet aan de rest van de schepselen. Hij ontstond niet door een eenvoudig woord van God, maar door de adem van God te ontvangen, die hem het leven gaf.
God gaf Adam ook een ander groot voorrecht, “God schiep de mens als zijn evenbeeld” (Genesis 1:27). Het “evenbeeld” omvat kenmerken zoals oprechtheid en heiligheid (Efeziërs 4:24) en kennis (Kolossenzen 1:14). Daarna zette hij hem in de tuin van Eden “om het te bewerken en er over te waken” (Genesis 2:15). Zo benoemde hij Adam als zijn beheerder. God gebood Adam om van elke boom in de tuin te eten behalve van één:
Hij (God de HEER) hield hem het volgende voor : ‘Van alle bomen in de tuin mag je eten, maar niet van de boom van de kennis van goed en kwaad; wanneer je daarvan eet, zul je onherroepelijk sterven.’ (Genesis 2:16, 17)
Adam moest gehoorzaam zijn aan Gods gebod. Maar als hij God ongehoorzaam zou zijn, zou de dood het gevolg zijn, dat wil zeggen, dat hem de geestelijke relatie met God zou worden ontzegd, wat de bron van waar leven is. Dus sterft hij geestelijk en zou hij uiteindelijk ook lichamelijk sterven. En dus zou hij terugkeren tot de aarde van waaruit hij was ontstaan, want “stof ben je en tot stof keer je terug” (Genesis 3:19).
De slang (die de duivel is of satan, zie Openbaring 20:2) kwam tot Eva in een poging haar te bedriegen, en suggereerde indirect haar dat de waarheid anders was dan wat God tegen Adam had gezegd: “Jullie zullen helemaal niet sterven, want God weet dat jullie ogen geopend zullen worden zodra je daarvan eet, dat jullie dan als God zullen zijn en kennis zullen hebben van goed en kwaad” (Genesis 3:4-5). Hoe ver van de waarheid was satans voorstel toen hij beweerde dat zij als God zouden zijn! Eva werd bedrogen door satan en zij geloofde zijn leugen. Zij keek naar de boom en begeerde zijn vruchten. “Dus ze plukte een paar vruchten en at ervan. Ze gaf ook wat aan haar man, en ook hij at ervan” (Genesis 3:6). Toen gingen hun beiden de ogen open zoals satan hen had verteld, maar alleen om de waarheid over henzelf te zien.
Toen merkten ze dat ze naakt waren . Daarom regen ze vijgenbladeren aan elkaar en maakten er lendenschorten van. (Genesis 3:7).
Voor deze gebeurtenis leefden zij gelukkig in de tuin in de aanwezigheid van God en zonder vrees. Zij leefden in een toestand van onschuld en hoewel zij naakt waren “schaamden zij zich niet voor elkaar.” (Genesis 2:25). Maar nadat zij ongehoorzaam waren aan God waren zij bang om God onder ogen te zien. Daarom toen zij de stem van de HEER hoorden, liepen zij weg. “Zij verborgen zich voor de HEER God tussen de bomen in de tuin.” (Genesis 3:8).
Maar God, die alle dingen ziet, zag hen en riep de mens: “Waar ben je? ” Hij antwoordde: ‘Ik hoorde u in de tuin en werd bang omdat ik naakt ben; daarom verborg ik me.” (Genesis 3:9, 10). Toen God Adam vroeg of hij van de verboden boom had gegeten, ontkende hij zijn verantwoordelijkheid, en gaf zijn vrouw de schuld (Genesis 3:12). Zo verstoorde hij de echtelijke relatie tussen zichzelf en zijn vrouw. Evenzo gaf Eva de schuld aan de slang.
God kondigde de gevolgen van hun daden aan voor de slang en voor Adam en Eva (Genesis 3:9-19). Ook stuurde hij hen uit de tuin. “Daarom stuurde hij de mens weg uit de tuin van Eden” (Genesis 3:23).
Als we de veroordeling van Adam en Eva’s ongehoorzaamheid, het eten van de boom van de kennis van goed en kwaad, proberen te minimaliseren, missen we in werkelijkheid de significantie van hun daad. Adams daad was niet alleen een kwestie van onoplettendheid of het vergeten van Gods gebod. Het is onwaarschijnlijk dat Adam het enige gebod dat God hem had gegeven en het gevolg ervan vergeten zou zijn. Bovendien als God hun daad op die manier zou hebben beschouwd, zou hij hen niet uit de tuin verdreven hebben.
Maar Adam was bewust ongehoorzaam jegens God en verkoos Eva’s suggestie op te volgen. Eva op haar beurt verkoos te geloven in de beweringen van de duivel en hoopte als God te worden en kennis te hebben als God.
Hoewel Adam samen met Eva van de boom van de kennis van goed en kwaad at, toonde ook hij diep in zijn hart een kwade begeerte. Adam wilde voorbij de vrijheid gaan die God hem gegeven had, naar absolute vrijheid. Dit was vanuit Gods standpunt ongehoorzaamheid aan Gods gebod en opstand tegen zijn gezag. Daarom vroeg God hem: “Heb je soms gegeten van de boom waarvan ik je verboden had te eten?” (Genesis 3:11). Blijkbaar weigerde Adam om in de staat van onschuld te blijven en om Gods weg te gaan; in plaats daarvan volgde hij de weg van het kwaad.
In feite begon Adams ongehoorzaamheid vanaf het ogenblik dat Eva naar satan luisterde (Adam liep samen met haar); zij twijfelde aan de geloofwaardigheid van Gods woord en geloofde een leugen. Zij verkoos het advies van de duivel in plaats van naar God te luisteren. Dus sloten Adam en Eva zich aan bij de opstand van satan met alle gevolgen van dien.
Het resultaat van Adams ongehoorzaamheid bleef niet beperkt tot Adam zelf. Het bracht een vloek over de aarde met zich mee waarin Adam de rest van zijn leven zou zwoegen, toen God tegen hem zei: “Vervloekt is de akker om wat jij hebt gedaan, zwoegen zul je om ervan te eten, je hele leven lang. Dorens en distels zullen er groeien ,….” (Genesis 3:17-18). De staat van “ongehoorzaamheid” werd overgebracht op Adams zaad. Dit is duidelijk te zien in Kaïns afgunst jegens zijn broer Abel. Omdat God het offer van zijn broer wel aannam, maar niet dat van hem, was Kaïns hart vol van wrok. Hoewel God Kaïn gewaarschuwd had voor de zonde die hem te wachten stond, doodde hij zijn broer (Genesis 4:3-10).
Daarom, door één mens is de zonde in de wereld gekomen en door de zonde de dood, en zo is de dood voor ieder mens gekomen, want ieder mens heeft gezondigd. (Romeinen 5:12)
De laatste Adam…
In het kort: Adam had een goede relatie met God; maar door zijn ongehoorzaamheid verloor hij die.
Aan de andere kant, de laatste Adam, Jezus Christus, werd gestuurd door God vanuit de hemel. En hij was volledig gehoorzaam aan God; daarom was hij in staat om de goede relatie tussen de mens en God te herstellen.
Jezus kwam vanuit de hemel. De apostel Johannes vertelt het getuigenis van Johannes de Doper over Jezus: “Hij die van boven komt staat boven allen” (Johannes 3:31). Jezus zei ook tegen de joden: “want ik ben niet uit de hemel neergedaald om te doen wat ik wil, maar om te doen wat hij wil die mij gezonden heeft. Dit is de wil van hem die mij gezonden heeft: dat ik niemand van wie hij mij gegeven heeft verloren laat gaan, maar dat ik hen allen laat opstaan op de laatste dag.” (Johannes 6:38-39; zie ook 41, 50, 51 en Johannes 3:13).
Daarom was Jezus Christus uniek in alle aspecten, vanaf het begin van zijn leven hier op aarde tot aan zijn terugkeer tot de Vader in de hemel, waar hij was vóór zijn incarnatie.
Hij was uniek in zijn bestaan voor zijn geboorte. In het debat met de joden hintte Jezus naar zijn eeuwig bestaan: “‘Waarachtig, ik verzeker u, van voordat Abraham er was, ben ik er.’” (Johannes 8:58). Johannes schreef over hem: “In het begin was het Woord, het Woord was bij God en het Woord was God. Het was in het begin bij God. Alles is erdoor ontstaan en zonder dit is niets ontstaan van wat bestaat.” (Johannes 1:1-3). En in zijn gebed voor de discipelen wees Jezus op zijn speciale relatie met God: “Ik heb op aarde uw grootheid getoond door het werk te volbrengen dat u mij opgedragen hebt. Vader, verhef mij nu tot uw majesteit, tot de grootheid die ik bij u had voordat de wereld bestond.” (Johannes 17:4-5)
Hij was uniek in zijn geboorte . Hij kwam ter wereld uit een maagd die geen man had gekend. De engel Gabriël kwam tot Maria en verkondigde haar dat zij zwanger zou worden en een zoon zou baren, dat zij hem Jezus moest noemen en dat hij groot zou zijn. (Lucas 1:26, 31-32). Toen zij verbaasd was en de engel vroeg: “Hoe zal dat gebeuren? ” antwoordde de engel: “De heilige Geest zal over je komen en de kracht van de Allerhoogste zal je als een schaduw bedekken. Daarom zal het kind dat geboren wordt, heilig worden genoemd en Zoon van God.” (Lucas 1:35).
Hij was uniek in zijn leven . Hij werd geboren als een mens, en hij groeide op als één van hen, als een kind daarna als een man. Hij werkte als een timmerman. Hij leefde netzo als andere mensen; hij at en dronk, voelde zich hongerig en vermoeid, hij was droevig en huilde, en toch was hij uniek in alle aspecten.
Jezus was uniek in zijn woorden . Hij ging niet naar een wetsschool zoals andere schriftgeleerden, maar hij kende de wet beter dan zij. Hij kon spreken over wetszaken: “de joden waren verbaasd en vroegen, “Hoe weet hij dat allemaal, terwijl hij geen opleiding heeft gehad?” Jezus zei: ‘Wat ik onderwijs heb ik niet van mijzelf, maar van hem die mij gezonden heeft.’” (Johannes 7:15-16). Eens zonden de farizeeërs en de schriftgeleerden tempelwachten uit om hem te arresteren, maar zij kwamen terug zonder hem te arresteren en zeiden tegen de farizeeërs en de schriftgeleerden: “Nog nooit heeft een mens zo gesproken!” (Johannes 7:46).
Als de schriftgeleerden les gaven, verwezen zij naar die schriftgeleerden die als autoriteiten werden beschouwd. Wat Jezus betreft sprak hij op eigen gezag. Op een zekere dag toen hij in de synagoge in Capernaum onderwees waren de mensen diep onder de indruk, “want hij sprak hen toe als iemand met gezag, niet zoals de schriftgeleerden” (Marcus 1:22). Verder, terwijl hij bepaalde kwesties van de wet verduidelijkte sprak hij overtuigend: “Jullie hebben gehoord dat er gezegd werd … maar ik zeg jullie … ” (Matteüs 5:21, 27, 31, 38, 43). Tijdens één gelegenheid vertelde hij zijn discipelen dat hij “het brood is dat uit de hemel is neergedaald” (Johannes 6:50) en de weg om eeuwig leven te ontvangen (Johannes 6:54-55); velen van zijn leerlingen ergerden zich aan zijn woorden, maar Jezus zei met klem tegen hen: “Wat ik gezegd heb is geest en leven.” (Johannes 6:63).
Hij had uniek gezag over ziekten. Hij heelde Petrus’ schoonmoeder die koorts had (Marcus 1:29-31), een man die vanaf zijn geboorte blind was (Johannes 9:1–7 Matteüs 9:27-29) en een verlamde (Marcus 2:1-12). Hij heelde ook een vrouw die gedurende twaalf jaar een bloedziekte had en een leproos (Matteüs 8:2- 4. Lucas 17:11-19). Vele zieke mensen werden naar hem gebracht, niet alleen in Palestina maar ook vanuit heel Syrië (Matteüs 4:24).
Jezus had een uniek gezag over kwade geesten . In de synagoge van Capernaum waar Jezus onderwees, was een man die door een kwade geest bezeten was. De kwade geest erkende Jezus en schreeuwde: “ Aaah! Wat hebben wij met jou te maken, Jezus van Nazaret? Ben je gekomen om ons te vernietigen? Ik weet wel wie je bent, de heilige van God.” (Lucas 4:34). Op Jezus’ bevel verliet hij de man, zonder hem te verwonden (v. 35). Alle mensen waren verbaasd en zeiden tegen elkaar: “Wat zijn dat voor dingen die hij zegt? Hoe komt het dat hij het gezag en de macht heeft om onreine geesten zijn bevelen te geven zodat zij de mensen verlaten?’ (v. 36) (verg. Marcus 3:11; 5:1-13: 7:25; 9:25).
Bepaalde profeten voerden enkele van Jezus’ wonderen uit, bijvoorbeeld, Elisa (2 Koningen 4:1-7; 4:17-35; 4:42-43). Echter, Jezus heelde niet alleen zieke mensen, dreef kwade geesten uit en bracht doden tot leven, hij verleende zijn discipelen ook hetzelfde gezag (Matteüs 10:1, 8; Marcus 16:17, 18). De discipelen praktiseerden dit gezag (Lucas 10:17; Handelingen 5:16; 8:7).
Jezus had uniek gezag over de dood . Jezus zei dat hij leven geeft. “Want zoals de vader doden opwekt en levend maakt, zo maakt ook de zoon levend wie hij wil” (Johannes 5:21). Bij de stad van Naïn wekte hij een jonge man op uit de dood die zijn moeders enige zoon was (Lucas 7:12-15). In Capernaum beantwoordde hij een verzoek van één van de leiders van de synagoge om zijn stervende dochter te genezen. Tegen de tijd dat hij bij het huis aankwam was het meisje gestorven. Jezus bemoedigde de leider van de synagoge. Toen ging hij het huis binnen en wekte het meisje uit de dood op (Marcus 5:35-42). In Betanië wekte hij Lazarus op uit de dood vier dagen na zijn begrafenis (Johannes 11:38-42).
Bovendien beweerde hij iets dat niemand ooit had beweerd. Hij zei dat hij eeuwige leven geeft. Wijzend naar hen die in hem geloofden zei hij: “mijn schapen luisteren naar mijn stem, ik ken ze, en zij volgen mij. Ik geef ze eeuwig leven: ze zullen nooit verloren gaan en niemand zal ze uit mijn hand roven.” (Johannes 10:27, 28).
Jezus had een uniek gezag over de natuur . Tweemaal voedde Jezus een grote menigte uit een kleine hoeveelheid voedsel. In het eerste geval, hadden de discipelen slechts zeven broden en enkele vissen. Jezus zegende het voedsel en “de mensen aten tot ze verzadigd waren; de leerlingen haalden op wat er van het eten overschoot: zeven manden vol. Er waren ongeveer vierduizend mensen.” (Marcus 8:8-9) In het tweede geval voedde Jezus vijfduizend met vijf broden en twee vissen (Marcus 6:34-44; Lucas 9:11-17; Johannes 6:5-13).
Tegen de avond van die dag zeilden de discipelen uit met een vissersboot over het meer van Galilea en Jezus was niet bij hen. Een sterke wind stak op en de golven werden groot. “ Jezus zag dat de discipelen hard roeiden… hij liep over het meer naar hen toe. Toen zij hem zagen, lopend op het meer, dachten zij hij een spook was en schreeuwden het uit. … Meteen sprak hij hen aan en zei, “Blijf kalm! Ik ben het, wees niet bang.” Hij stapte bij hen in de boot en de wind ging liggen. Zij waren helemaal van hun stuk gebracht.” (Marcus 6:49-51).
Bij een andere gelegenheid was Jezus met de discipelen in de boot en hij sliep. Er stak een hevige storm op... de boot kwam bijna geheel onder water te staan. “Toen de discipelen hem wakker maakten, sprak hij de wind bestraffend toe en zei tegen de golven: ‘Zwijg! Wees stil!’ De wind ging liggen en het meer kwam helemaal tot rust .... zij werden bevangen door grote schrik en zeiden tegen elkaar: ‘Wie is hij toch, dat zelfs de wind en het meer hem gehoorzamen?” (Marcus 4:38-41)
Jezus kende de onzichtbare dingen . Hoewel het kennen van onzichtbare dingen één van Gods attributen is, vertelt het nieuwe testament ons dat Jezus bij veel gelegenheden liet zien, dat hij de onzichtbare dingen kende. Toen Nataniël Jezus voor het eerst ontmoette zei Jezus tegen hem: “Ik had je al gezien voordat Filippus je riep, toen je onder de vijgenboom zat” (Johannes 1:48). Toen Jezus tegen de verlamde zei: “Vriend, uw zonden worden u vergeven ” (Marcus 2:5), dachten de schriftgeleerden bij zichzelf dat hij godlasterlijke taal uitsloeg omdat hij zichzelf één van Gods attributen had toegeëigend; namelijk de vergeving van zonden. Hoewel zij dit niet openlijk zeiden: “had Jezus door wat ze dachten” (Marcus 2:8; verg. Johannes 2:24-25; Lucas 24:38).
Hij liet ook, in het bijzonder, zijn macht zien om de onzichtbare dingen te weten toen hij zijn dood en opstanding voorspelde: “vanaf toen begon Jezus zijn discipelen uit te leggen dat hij naar Jeruzalem moest gaan om te lijden onder de oudsten, de overpriesters en de schriftgeleerden, en dat hij gedood zou worden en op de derde dag uit de dood op zou staan” (Matteüs 16:21; Marcus 8:31; Lucas 9:22). In werkelijkheid gebeurde alles wat hij voorspeld had (Matteüs 26:6 -68; 27:35; zie ook Matteüs 28:5-6).
Jezus was uniek in het zonder zonde zijn. Jezus zondigde geen enkele keer in heel zijn leven. Hij zei dat hij altijd Gods wil deed (Johannes 8:29). Dit getuigde de Vader over hem toen Johannes de Doper Jezus in de Jordaan doopte (Matteüs 3:17); en toen Jezus met zijn discipelen op de berg van verheerlijking was, zei God: “Dit is mijn geliefde zoon, in hem vind ik vreugde. Luister naar hem!’ (Matteüs 17:1-5: verg. 2 Petrus 1:16-18).
Jezus daagde ook zijn tegenstanders onder de joden uit: “Kan één van u mij van zonde beschuldigen?” (Johannes 8:46). Niemand onder hen durfde de vraag te beantwoorden.
Zelfs tijdens Jezus’ berechting voor Pilatus, de Romeinse gouverneur, en het joodse Sanhedrin, bleken alle beschuldigingen van de overpriesters en de menigte tegen hem vals te zijn, en dus verklaarde Pilatus: “Ik vind niets waaraan deze man schuldig is” (Lucas 23:4).
Jezus had uniek gezag om zonde te vergeven . Toen een verlamde naar Jezus werd gebracht om genezen te worden, zei Jezus tegen hem: “Uw zonden worden u vergeven.” De aanwezige religieuze leiders dachten dat Jezus godslasterlijke taal sprak, omdat hij Gods gezag opeiste, namelijk om zonde te vergeven. Maar Jezus beleef erop staan dat hij dat gezag had. Daarna genas hij de man. Het genezen van de verlamde bewees dat Jezus’ bewering authentiek was (Marcus 2:1-12).
Jezus is uniek als de rechter door de Vader benoemd. Daar Jezus de enige persoon was op deze planeet zonder zonde, gaf God hem een uniek gezag dat tot God behoorde, namelijk het gezag om oordelen te vellen. Jezus zei: “De Vader zelf velt over niemand een oordeel, maar hij heeft het oordeel geheel aan de Zoon toevertrouwd… En omdat hij de Mensenzoon is, heeft hij hem ook gezag gegeven om het oordeel te vellen.” (Johannes 5:22,27).
Jezus was uniek in het verslaan van satan . Na zijn doop werd Jezus door de heilige Geest geleid tijdens een periode van verzoekingen. Satan verzocht hem veertig dagen. Slechts drie verzoekingen worden in detail verteld. Het doel van satan met die verzoekingen was hetzelfde als toen hij Eva en Adam verleidde, namelijk om twijfel te zaaien in Jezus’ geest over zijn identiteit en over Gods wil, met als doel hem van Gods plan af te leiden (Lucas 4:3, 6-7; 9-10). Maar Jezus was zich bewust van satans plan. Hij weigerde satans verlokkende suggesties en gebruikte het woord van God als zijn wapen om satan te verslaan (Lucas 4:4, 8, 12).
Jezus was uniek in het aanbiddingswaardig zijn. Het boek Daniël was zes eeuwen voor Christus geschreven. Het vertelt over een visioen die de profeet Daniël had. In dat visioen, dat ook een profetie was, zag hij dat de Mensenzoon, dat wil zeggen Christus, aanbeden werd, niet alleen door zijn mensen en zijn volgelingen, maar door alle naties:
In mijn nachtelijke visioenen zag ik dat er met de wolken van de hemel iemand kwam die eruitzag als een mens. Hij naderde de oude wijze en werd voor hem geleid. Hem werden macht, eer en het koningschap verleend, en alle volken en naties, welke taal zij ook spraken, dienden hem. Zijn heerschappij was een eeuwige heerschappij die nooit ten einde zou komen, zijn koningschap zou nooit te gronde gaan. (Daniel 7:13-14)
Bij zijn geboorte kwamen en aanbaden magiërs uit het Oosten hem: “Toen Jezus geboren was in Betlehem in Judea, tijdens de regering van Herodes, kwamen er magiërs uit het Oosten in Jeruzalem aan. Ze vroegen: ‘Waar is de pasgeboren koning van de Joden? Wij hebben namelijk zijn ster zien opgaan en zijn gekomen om hem eer te bewijzen.’ … Daarop riep Herodes in het geheim de magiërs bij zich; hij wilde precies van hen weten wanneer de ster zichtbaar geworden was, en stuurde hen vervolgens naar Betlehem met de woorden: ‘Stel een nauwkeurig onderzoek in naar het kind. Stuur mij bericht zodra u het gevonden hebt, zodat ook ik erheen kan gaan om het eer te bewijzen.’ … Toen ze dat [de ster] zagen, werden ze vervuld van diepe vreugde. Ze gingen het huis binnen en vonden het kind met Maria, zijn moeder. Ze wierpen zich neer om het eer te bewijzen.” (Matteüs 2:1-2, 7-8, 10-11).
Jezus’ discipelen aanbaden hem ook. Na Petrus te hebben gered van verdrinking in het meer, klommen Jezus en Petrus in de boot “Toen ze in de boot stapten, ging de wind liggen. In de boot bogen de anderen zich voor hem neer en zeiden: ‘U bent werkelijk Gods Zoon! ’” (Matteüs 14:32-33; zie ook Matteüs 9:18; Marcus 5:6; Lucas 5:8,12; Johannes 9:35-38)
Na zijn opstanding uit de dood en vóór zijn hemelvaart aanbaden zijn discipelen hem ook. Matteüs vertelt hoe Jezus aan Maria Magdalena en de andere Maria verscheen. Toen zij bij de tombe kwamen zagen zij in de tombe een engel die hen vertelde over de opstanding van Jezus: “Ontzet en opgetogen verlieten ze haastig het graf om het aan zijn leerlingen te gaan vertellen. Op dat moment kwam Jezus hun tegemoet en groette hen. Ze liepen op hem toe, grepen zijn voeten vast en bewezen hem eer.” (Matteüs 28:8-9) De elf discipelen hadden dezelfde ervaring: “De elf leerlingen gingen naar Galilea, naar de berg die Jezus hun had genoemd , en toen ze hem zagen bewezen ze hem eer, al twijfelden enkelen nog.” (Matteüs 28:16-17)
Bij al deze gebeurtenissen maakte Jezus geen bezwaar tegen de aan hem aangeboden aanbidding, terwijl Petrus, die slechts een mens was, hoewel één van Jezus’ discipelen, de aanbidding door Cornelius aan hem aangeboden resoluut weigerde: “Toen Petrus het huis wilde binnengaan, kwam Cornelius hem tegemoet, en hij wierp zich eerbiedig voor zijn voeten ter aarde. Maar Petrus hielp hem overeind en zei: ‘Sta op. Ik ben ook maar een mens. ’” (Handelingen 10:25-26)
Het einde van Jezus’ leven op aarde was uniek. Jezus had gezag over zijn leven (Johannes 10:17-18). Toen de joden hem met dwang tot koning wilden maken, “ trok hij zichzelf terug op de berg” (Johannes 6:15). Bij een andere gelegenheid ontstaken de mensen in de synagoge van Nazareth in woede bij het horen van zijn onderwijs, zodat zij hem uit de stad dreven naar de rand van de berg om hem in de afgrond te storten. “Maar hij liep midden tussen hen door en vertrok” (Lucas 4:29-30).
In contrast, toen de soldaten en sommige afgevaardigden van de overpriesters en farizeeërs hem kwamen arresteren, zoals hij zijn discipelen daarvoor had verteld (verg. Matteüs 16:21), handelde hij anders:
Jezus wist wat er met hem zou gebeuren. Hij liep naar hen toe en vroeg: ‘Wie zoeken jullie?’ “ Jezus uit Nazaret” antwoordden ze: “Ik ben het,’ zei Jezus. Toen Jezus zei: “Ik ben het,” deinsden ze achteruit en vielen op de grond. Weer vroeg Jezus: ‘Wie zoeken jullie?’ en weer zeiden ze: “Jezus uit Nazaret.” “Ik heb jullie al gezegd: “Ik ben het, ”’ zei Jezus. “Als jullie mij zoeken, laat deze mensen dan gaan.” (Johannes 18:4-8)
Petrus trok zijn zwaard en “haalde uit naar de slaaf van de hogepriester en sloeg hem zijn rechteroor af” (Johannes 18:10). Maar Jezus zei tegen hem: ‘Steek je zwaard terug op zijn plaats” (Matteüs 26:52). En “hij raakte het oor aan en genas de man” (Lucas 22:51). Daarna zei hij “Weet je niet dat ik mijn vader maar te hulp hoef te roepen en dat hij mij dan onmiddellijk meer dan twaalf legioenen engelen ter beschikking stelt? Maar hoe zouden dan de Schriften in vervulling gaan, waar staat dat het zo moet gebeuren?” (Matteüs 26:53-54).
Jezus’ dood was uniek in het zijn van een vervulling van profetieën . Eén van de boeken die Jezus in gedachten had was het boek van profeet Jesaja, dat omstreeks 600 voor Christus geschreven was . Hoofdstuk 53 van dat boek spreekt over de relevantie en het belang van Jezus’ dood.
Wij dwaalden rond als schapen,
ieder zocht zijn eigen weg;
maar de wandaden van ons allen
liet de heer op hem neerkomen.Na het lijden dat hij moest doorstaan,
zag hij het licht –en werd met kennis verzadigd.
Mijn rechtvaardige dienaar verschaft velen recht,
hij neemt hun wandaden op zich. (Jesaja 53:6, 11)
Overeenkomstig schreef de apostel Petrus over Jezus: “Hij beging geen enkele zonde en over wiens lippen geen leugen kwam” (1 Petrus 2:22). Jezus de rechtvaardigde, vanwege zijn overtreffende liefde, nam bewust de plaats van zondaars aan het kruis dragend hun straf om hen te redden, zoals profeet Jesaja zei:
Hij gaf zijn leven prijs aan de dood
en liet zich tot de zondaars rekenen.
Hij droeg echter de schuld van velen
en nam het voor zondaars op. (Jesaja 53:12)
Toen de centurio en degenen die met hem, de woorden van Jezus hoorden aan het kruis en de duisternis over de aarde (op klaarlichte dag) zagen en de aardbeving voelden, “werden ze door een hevige angst overvallen en zeiden: ‘Hij (Jezus) was werkelijk Gods Zoon.” (Matteüs 27:54).
Jezus’ glorieuze overwinning was uniek. Het einde van het leven van een mens is de dood en het graf. Maar Jezus bleef niet in de tombe, omdat uit de dood op stond. In feite, dezelfde profetie die zijn dood voorspelde, zinspeelde ook naar zijn opstanding:
Maar de HEER wilde hem breken, hij maakte hem ziek.
Hij offerde zijn leven voor hun schuld,
om zijn nageslacht te zien en lang te leven.
En door zijn toedoen slaagde wat de HEER wilde. (Jesaja 53:10)
Het is opmerkelijk dat Jezus Christus wiens leven een schuldoffer werd gemaakt ZIJN NAGESLACHT EN LANG LEVEN ZAL ZIEN. Wat betekent dit anders dan zijn opstanding, zijn leven tot in eeuwigheid (Openbaringen 1:18), en het eeuwige leven van degenen die in hem zullen geloven (Johannes 17:24)?
Toen Maria Magdalena en andere Maria de tombe bezochten, zagen zij de engel die de steen van het graf had gerold en er boven op zat. Hij zei tegen hen: “Wees niet bang, ik weet dat jullie Jezus, de gekruisigde, zoeken. Hij is niet hier, hij is immers opgestaan, zoals hij gezegd heeft. Kijk maar, dat is de plaats waar hij gelegen heeft.” (Matteüs 28:5-6; verg. 16:21).
Een vergelijking tussen de eerste en de laatste Adam
Na dit overzicht van de kenmerken van de eerste Adam, en die van de laatste Adam, Jezus Christus, volgt hier een beknopte vergelijking tussen hen om aan te tonen wie het neerknielen van de engelen verdient.
De eerste Adam kwam uit het stof van de aarde. De laatste Adam is de heer van de hemel.
Het leven van de eerste Adam had een begin en een einde. Het leven van de laatste Adam was van eeuwigheid; “in het begin was het Woord, en het Woord was met God en het Woord was God” (Johannes 1:1-3). En nu leeft hij voor eeuwig.
… omdat hij [Jezus] tot in eeuwigheid blijft. Zo kan hij ieder die door hem tot God komt volkomen redden, omdat hij voor altijd leeft en zo voor hen kan pleiten. (Hebreeën 7:24-25)
De eerste Adam werd door satan verleid en volgde zijn raad. De laatste Adam onderkende satans overwegingen en volgde zijn verleidende suggesties niet.
De Adam van stof was ongehoorzaam aan Gods gebod en werd de omgang met God ontzegd. De laatste Adam, Christus Jezus, leefde in volledige harmonie met en in gehoorzaamheid tot Gods wil, en God was met hem (Johannes 8:28-29; verg. Matteüs 3:17; 17:5).
De eerste Adam was gevormd uit het stof van de aarde; hij zondigde, stierf en keerde tot stof terug. De laatste Adam, Christus Jezus, kwam uit hemel, leefde op aarde in een zondeloos menselijk lichaam en stierf; maar hij stond op uit de dood en rees op naar de hemel. Hij is nu bij God.
Door één man, de Adam van stof, kwam de zonde in de wereld. Met de zonde kwam de dood. Door de laatste Adam, de heilige en rechtvaardige, kunnen wij van de zonde worden gered.
Want door de overtreding van één mens moesten alle mensen sterven, maar de genade die God aan alle mensen schenkt door die ene mens, Jezus Christus, is veel overvloediger.
Zoals door de ongehoorzaamheid van één mens [de eerste Adam] alle mensen zondaars werden, zo zullen door de gehoorzaamheid van één mens [de laatste Adam] alle mensen rechtvaardigen worden. (Romeinen 5:15, 19)
De eerste Adam, van de aarde, wilde als God worden en zich bevrijden van Gods gezag. Maar de laatste Adam, de man uit de hemel, die van zichzelf God was, daar hij Gods eeuwige zoon is, verlaagde zichzelf, werd tot dienaar en onderwierp zich volledig aan God.
De suprematie van de laatste Adam
Christus’ gehoorzaamheid was altijd en in elk aspect perfect. Maar het culmineerde toen hij ermee instemde aan het kruis te sterven, niet vanwege eigen zonde, maar vanwege de zonden van de mensen. Aldus verwezenlijkte Jezus de redding die God vanaf het begin had gepland. Hij redde de mens van de straf en heerschappij van de zonde. Ook redde hij de mens van satans heerschappij. De apostel Paulus toonde het belang van Jezus’ gehoorzaamheid aan in zijn brief aan de kerk in Filippi:
Laat onder u de gezindheid heersen die Christus Jezus had.
Hij die de gestalte van God had, hield zijn gelijkheid aan God niet vast,
maar deed er afstand van.Hij nam de gestalte aan van een slaaf en werd gelijk aan een mens.
En als mens verschenen, heeft hij zich vernederd
en werd gehoorzaam tot in de dood – de dood aan het kruis.Daarom heeft God hem hoog verheven
en hem de naam geschonken die elke naam te boven gaat,
opdat in de naam van Jezus elke knie zich zal buigen,
in de hemel, op de aarde en onder de aarde,
en elke tong zal belijden: ‘ Jezus Christus is Heer,’
tot eer van God, de Vader. (Filippenzen2:5-11)
In de bijbel betekent een naam van een persoon wat hij is en wat hij kan doen. Dus toen God Jezus een naam gaf boven alle andere namen, betekent dat dat God hem plaatste boven elke andere naam in de hemel, op de aarde en onder de aarde. Daarom is hij waardig dat elke knie uit eerbied voor hem buigt, niet uit respect en verheffing, maar omdat hij God zelf is. Vanaf alle eeuwigheid was hij gelijk aan God.
Het eerste hoofdstuk van Hebreeën spreekt over hetzelfde thema. Het toont de positie van Christus die het Woord van God en de Zoon van God is. Hij bood zichzelf als een offer tot God aan om ons van onze zonden te reinigen. Hij stond op uit de dood, en verscheen aan zijn discipelen gedurende een periode van veertig dagen (Handelingen 1:3). Toen voer hij op naar de hemel (Handelingen 1:9-11) en zat aan de rechterhand van God:
God ....nu de tijd ten einde loopt ...... heeft hij tot ons gesproken door zijn zoon... nadat hij ons gereinigd heeft van onze zonden, nam hij plaats aan de rechterhand van de hemelse majesteit, ver verheven boven de engelen omdat hij een eerbiedwaardiger naam heeft ontvangen dan zij. (Hebreeën 1:1-4)
Deze passage toont aan dat de naam die Jezus erfde, of die God hem gaf, vanwege zijn gehoorzaamheid tot in de dood aan een kruis, een naam is die verheven is boven de naam van engelen. Daarom is hij waardig om door engelen vereerd te worden, zelfs om aanbeden te worden. Hier verkrijgen we een aanwijzing tot de inconsistentie die wij aan het begin zagen en zijn wij in staat God uitspraak over de Zoon te begrijpen:
Maar wanneer hij zijn eerstgeborene [de laatste Adam] de wereld weer binnenleidt, zegt hij: ‘Laten al Gods engelen hem eer bewijzen.’ (Hebreeën 1:6)
Dus, engelen werden geboden om Christus – de laatste Adam – te aanbidden. En zoals eerder vermeld worden alle mensen opgedragen om hem ook te aanbidden:
In mijn nachtelijke visioenen zag ik dat er met de wolken van de hemel iemand kwam die eruitzag als een mens. Hij naderde de oude wijze en werd voor hem geleid. Hem werden macht, eer en het koningschap verleend, en alle volken en naties, welke taal zij ook spraken, dienden hem. Zijn heerschappij was een eeuwige heerschappij die nooit ten einde zou komen, zijn koningschap zou nooit te gronde gaan. (Daniel 7:13-14)
Conclusie
Beste lezer, u hebt twee opties:
Of u gelooft wat de koran zegt over eerste Adam, of u gelooft wat de bijbel zegt over de twee Adams.
Onthoud dat “allen gezondigd hebben” (Romeinen 3:23) en dat “Het loon van de zonde is de dood, maar het geschenk van God is het eeuwige leven in Christus Jezus, onze Heer.” (Romeinen 6:23). Jezus Christus, de laatste Adam, stierf aan een kruis om zondaars te redden. Degene die in hem gelooft zal worden gered en zal niet omkomen (Johannes 3:16).
Daarom als u gelooft wat de bijbel over de laatste Adam, die uit de hemel kwam en volledig aan God gehoorzaam was, en van uw zonden stierf, zult u gered worden en zult u eeuwig leven hebben. Bovendien zult u ook omgang met hem hebben, nu en voor altijd.