HOOFDSTUKIX
HOE DE KLOOF TE OVERBRUGGEN
Bisschop Brent zegt van den arbeid onder de Moro’s op de Philippijnen: „Dit eeuwenoude vraagstuk van het Mohammedanisme spot met alle wereldlijke en geestelijke macht; het heeft een zekere aantrekkingskracht om zijn geheimzinnigheid en de hardnekkigheid, waarmede het altijd weer opduikt. Noch het Christelijk geloof noch de Christelijke beschaving hebben meer dan een zwakken indruk kunnen maken op de vaste eenheid van het Mohammedanisme.” In zeker opzicht
48
is die bewering nóg waar, hoewel zij op ’t eerste gezicht een overdrijving schijnt tegenover de kennelijke intelluctueele verwording van den Islam, het ineenstorten van het grootste deel zijner politieke macht, en den toenemenden invloed van de Christelijke Zending op zijn sociale leven en instellingen. Het probleem van den Islam is in éen woord verbijsterend. Het bestaat reeds dertien eeuwen en bevat talrijke elementen, die gelegenheid te over geven tot studie en gebed voor hen, de de taak op zich hebben genomen om Christus aan de Moslims te prediken.
Het is een historisch vraagstuk en niemand kan werkelijke sympathie hebben voor de Moslims of als een arbeider onder hen gelden, die niet den oorsprong van deze wereld-beweging heeft bestudeerd, alsmede haar grooten omvang, haar enormen invloed op taal, literatuur, kunst en architectuur door geheel Azië en Afrika. Of deze godsdienst een slagboom en een struikelblok, dan wel een steun en een helpende kracht is geweest voor den vooruitgang van het menschelijk geslacht, kan niet zonder meer en onvoorwaardelijk beantwoord worden. De verschillende kanten, die dit vraagstuk heeft, zijn te ongelijksoortig; niettemin heeft Schlegel in zijn „Philosophie der Geschichte” zijne conclusies samengetrokken in deze woorden: „Een profeet zonder wonderen, een religie zonder mysteriën en een moraal zonder liefde, die altijd een zekeren dorst naar bloed heeft aangewakkerd en die begonnen en geëindigd is in de meest ongebonden
49
zinnelijkheid.” Zal dit vonnis van kracht blijven, gezien de gebeurtenissen der laatste tien jaren; of is het te streng?
De Islam is ook een staatkundig probleem. Voor het eerst in de geschiedenis hebben Mohammedaansche regeeringspersonen en -vertegenwoordigers aan conferentie-tafels gezeten met vertegenwoordigers van Christelijke naties om een Volkenbond op te richten en den invloed van de volken op hunne regeeringen te waarborgen. Dat dit alles niet te rijmen is met de oude idee van den Islam als een kerk-staat en met de geheele mohammedaansche opvatting van staatkunde en regeering, spreekt vanzelf. Niettegenstaande alles wat daartegen is ingebracht, hebben de Zendelingen zich altijd rekenschap gegeven van het verbijsterend moeilijk karakter van het vraagstuk, dat zich in het koloniaal bestuurssysteern van mohammedaansche landen voor hen opdoet Waar, volgens mohammedaansch oordeel, soms fouten zijn gemaakt bij het opnieuw-regelen van de rechten der Christenen onder de mohammedaansche wet zooals in Nigeria, bij de kwestie van den christelijken Sabbath zooals in Egypte, of bij de bescherming van bekeerlingen waar dan ook, daar heeft het aan hun zijde niet ontbroken aan sympathie, en aan appreciatie van de moeilijkheid om die kloof te overbruggen.
In sociaal opzicht omvat het probleem van het Mohammedanisme: de positie van het kind en de vrouw; de heiligheid van het gezin; het opzettelijk onwetend
50
houden der massa; de grenzenlooze bijgeloovigheid, doordat verreweg de meesten analphabeten zijn, en de schreiende nooden van zoo vele gebrekkigen, misdadigen en verstootelingen der samenleving. In de donkerste schuilhoeken van de Mohammedaansche wereld heerscht nog altijd veel wreedheid. De kreet van het in uitersten nood verkeerende en verwaarloosde Mohammedaansche kind wordt nog steeds veronachtzaamd. Het hooge cijfer der kindersterfte in alle Mohammedaansche landen is ongelooflijk, tenzij wij iets begrijpen van de ontaarding en het bijgeloof ten aanzien van het moederschap in deze landen. Het is niet langs dezen weg van een vroegtijdigen dood, dat Christus de kinderen tot Zich wilde laten komen!
Het religieuze vraagstuk van den Islam staat achter dit alles en is daarom het voornaamste. De gapende kloof tusschen den vromen Moslim en den vromen Christen, tusschen den orthodoxen Moslim en den orthodoxen Christen is een probleem, dat zich aan elken colporteur en elke Bijbel-vrouw, aan elken onderwijzer en elken zendeling opdringt. Het is ook inderdaad een heel moeilijk probleem. De kloof kan niet overbrugd worden door het wankele vlondertje van een compromis. Een vermenging van beider beginselen zou gelijk staan met een prijsgeven daarvan, want de Islam kan alleen bloeien door zijn verloochening van het gezag der Heilige Schrift, van de Godheid van Christus en van de heerlijkheid der Drieëenheid, van de centrale beteekenis van het
51
Kruis in de wereldgeschiedenis en van de alles overtreffende waarde van Jezus Christus als Koning en Verlosser. En die verloochening gaat gepaard met de handhaving van het gezag van een ander boek, namelijk den Koran; met de verdonkering van Christus’ heerlijkheid door eenanderen profeet, Mohammed; en met de vervanging van den Weg des Kruises door een ander pad om vergeving en heiligheid te verwerven. Zooals de fossielen met het marmer zijn saamgegroeid, zóó vormen de genoemde eigenschappen een inhaerent deel van den Koran en het voornaamste bestanddeel van het geloof van den Moslim , die maar iets van zijn godsdienst weet. Op elk dezer punten staat de ware Mohammedaan tot de tanden gewapend tegenover den Zendeling en tegenover de Waarheid, waarvan deze de verdediger en prediker is. In dit opzicht verschilt de Nieuwe Islam van Aligarh of van Woking weinig met dien van Mekka of van de Azhar-universiteit. Feitelijk stellen de Sheiks van de Azhar te Caïro Jezus van Nazareth hooger dan „The Moslem Review” of de anti-christelijke propaganda van het Tractaatgenootschap van Lahore. De eersten hebben de zondeloosheid van onzen Heiland nooit geloochend; de laatsten toonen de diepte van hun eigen geestelijke verwording door hun waanzinnige pogingen om een smet te werpen op Zijn vlekkeloos karakter.
Toch moeten wij er naar streven en er voor bidden, niet om de vijandelijke stelling te bombardeeren, maar om de kloof te overbruggen en gevangenen te maken.
52
Bij dit alles is hét Zendingsprobleem, hoe de kloof te overbruggen, met moed en beleid en door „de waarheid te betrachten in liefde”. De verspreiding van den Bijbel moet altijd voorop gaan. Zij heeft steeds haar kracht bewezen. In niet mindere mate moeten wij de wereld van den Islam overstroomen met christelijke lectuur, meer apologetisch dan dogmatisch, eerder boeiend dan bestrijdend. Wij moeten aantoonen, dat de zondelooze, menschelijke natuur van Jezus, zooals zij in de Evangeliën is geteekend, Zijn gelijkstelling met de menschen verbiedt. Zijn leven was in God, Zijn oorsprong is boven-menschelijk. Hij is meer dan een apostel. Het is de overtuiging van vele Zendelingen, dat men aan de bezwaren der Mohammedanen ten aanzien van de godheid van Christus het best tegemoet komt, door volle recht te doen wedervaren aan Zijne waarachtige menschheid. De onkunde omtrent Zijn leven en karakter moet niet overwonnen worden door leerstellingen, maar door een levend getuigenis. Wanneer zij de teekenen der nagelen en het litteeken van de speer zien in het lever, van Christus’ volgelingen, zooals b.v. in de laatste jaren bij velen in het heldenleger der Armenische martelaren, dan zal het hart van den Moslim zijn twijfel overwinnen en met Thomas uitroepen: „Mijn Heer en mijn God!”
Een nieuwe politieke toestand of een nieuw economisch tijdperk zal ons niet voldoende baten. De Islam is een geestelijk probleem dat alleen geestelijk kan
53
worden opgelost. Voor de ziel van den Moslim is de uitnemende grootheid van de liefde Gods in Jezus Christus, Zijnen Zoon, onzen Heiland nog de groote onbekende. Dat is de kern van het probleem. Alleen door gebed en inspanning van alle krachten zal het op wonderbare wijze kunnen worden opgelost. Op elken Zendingspost en in het gebedsleven van elken Zendeling moet dit de voornaamste bede zijn, dat de harten der Moslims zóó mogen worden verlicht, dat de heerlijkheid van den onzienlijken God, Dien zij aanbidden, aan hen geopenbaard worde in het aangezicht van Jezus Christus, in Wien al de volheid der Godheid lichamelijk woont. Dan zullen wij de kloof overbruggen, omdat Hij het voor ons zal doen.