Jezus en Mohammed over rijkdom

James M. Arlandson

Zowel Jezus als Mohammed zegt dat wij aan de armen moeten geven (en dat doen de meeste wereldgodsdiensten). Zij hadden echter zeer verschillend opvattingen over de uitvoering van deze liefdadigheid en over het omgaan met geld.

De derde van vijf pijlers in de islam, de zakaat of liefdadigheidsbelasting, beveelt de moslims aan de armen te geven. Deze belasting kan worden geïnd door een overeenkomstig benoemde vertegenwoordiger en werd tijdens de klassieke periode in het algemeen berekend over de rijkdom van de moslims. Sadaqah (het Hebreeuwse tsedek) wordt ook gevonden in de koran en impliceert het geven aan de armen op vrijwillige basis. Volgens Oxfords islamitisch woordenboek worden de twee begrippen in de koran soms door elkaar gebruikt. (Maar ik houd ze in mijn analyse gescheiden). Zijn deze twee begrippen zonder problemen? Geven zij een volledig inzicht over materiele bezittingen in de islam? Gaat de koran dieper in op geld en rijkdom? Hoe verkreeg Mohammed het?

Aan de andere kant, toen Jezus en zijn apostelen te maken hadden met de zorg voor de armen, hadden zij een praktische en geestelijke benadering ten aanzien van rijkdom. Het is een weinig bekend feit dat Jezus in het algemeen niet tegen rijkdom was, maar hij wilde niet dat mensen door geld beheerst werden. Hij had zelf een zak met geld die Judas (de toekomstige verrader) beheerde (Johannes 13:29). Jezus aanvaardde vrij financiële steun, zoals die van bemiddelde vrouwen in Lucas 8:3. Aangezien ruimtegebrek ons beperkt in het bespreken van de vele verzen over geld in het nieuwe testament, concentreren wij ons op drie hoofdthema’s die voortkomen uit het volgende feit: Jezus droeg zijn volgelingen nooit op om mensen te beroven om hun rijkdom, omdat dat het pad van satan zou volgen (Matteüs 4:1-11; Lucas 4:1-13).

Mohammed

In Medina (622-632 na Christus) kiest Mohammed de weg van veroveringen en oorlogvoering, te beginnen met de overvallen van Mekkaanse karavanen. Vandaar veroveren hij en zijn opvolgers het volledige Arabische schiereiland en daarbuiten. Hoe beïnvloedde deze strijdlustigheid hun visie op rijkdom en wat werd daarvan opgenomen in de koran?

Rijkdom en macht door verovering

Soera 48 werd geopenbaard in 628 na Christus, na een verdrag met de Mekkanen en tijdens Mohammeds overwinning op de joden in Chaibar. Het volgende vers voorspelt oorlogsbuit voor Allah’s geliefde profeet.

48:20 Allah heeft u jullie een grote oorlogsbuit beloofd die jullie zullen nemen en Hij heeft dat voor jullie bespoedigd. En Hij heeft de handen van de mensen (de vijanden) van jullie afgehouden, opdat het een teken voor de gelovigen zou zijn. (Siregar)

Sayyid Abul ’La Maududi († 1979), een gerespecteerde traditionele en conservatieve commentator, zegt dat de zin “Allah heeft u een overvloedige buit beloofd” naar de veroveringen verwijst, nadat Mohammed de stad Chaibar veroverde. Het geeft een algemene belofte weer betreffende buit van iedere oorlog die hij voert. (The Meaning of the Qur’an, volume 5, pag. 62, voetnoot 35; zie ook hier beneden “Rijkdom van de Joden afgenomen”).

De volgende hadieth (tradities over Mohammed) laat geen twijfel over aan het doel van Mohammeds veroveringen en verplichte liefdadigheid.

Allah’s apostel zei: “Mij werd bevolen (door Allah) om tegen de   mensen te strijden totdat zij erkennen dat niemand aanbeden mag worden dan Allah en dat Mohammed zijn apostel is, en totdat zij de gebeden perfect opzeggen en voldoen aan de verplichte liefdadigheidsgaven.   Als zij dat doen, zal ik hun leven en bezittingen sparen, behalve de islamitische wetten waarin hun eindafrekening door Allah wordt bepaald” (Boechari, Volume 1, Boek 2, Nummer 24; zie hier een parallelle hadieth)

Mohammed wordt dus opgeroepen om iedereen te bestrijden totdat zij erkennen dat er geen god is naast Allah en dat Mohammed zijn boodschapper is, en totdat de mensen hun gebeden opzeggen zoals moslims dat doen en de zakaatbelasting betalen. Onder deze voorwaarden zal hij de aangevallen mensen hun leven en bezittingen sparen.

Daarna, nadat Mohammed sterft aan een koortsaanval in 632, wordt Aboe Bakr zijn opvolger of kalief (hij regeerde van 632-634 na Christus). Hij neemt Mohammed’s beleid van veroveringen en verplichte liefdadigheidsbelasting over en past dit toe op de stammen van het Arabisch schiereiland die tegen de islam in opstand waren gekomen. Oemar, de tweede kalief die van 634 tot 644 na Christus regeerde, was er niet helemaal zeker van of deze regels moesten worden toegepast, maar Aboe Bakr overtuigde hem ervan dat wel te doen.

Toen Allah’s boodschapper stierf en Aboe Bakr als kalief na hem werd gekozen, en enkele Arabieren terugkeerden tot ongeloof, zei 'Oemar tegen Aboe Bakr: “Hoe durft ú de mensen te bestrijden terwijl Allah’s boodschapper zei, “Mij werd bevolen om de mensen te bestrijden totdat zij erkennen dat niemand aanbeden mag worden behalve Allah” En eenieder die zegt: “Niemand mag aanbeden worden dan Allah” redt zijn bezittingen en zijn leven van mij, behalve wanneer hij een rechtvaardige bestraffing verdient die Allah zal uitvoeren!” “Aboe Bakr zei: “In Allah’s naam zal ik diegene bestrijden die verschil maakt tussen zakaat en salaat (gebeden), want Zakaat is het verplichte recht om van de rijken te nemen. In Allah’s naam, slechts als zij mij een stukje touw zouden weigeren die zij aan Allah’s boodschapper plachten te van geven, zal ik hen bestrijden omdat zij weigeren het aan mij te geven.” Toen zei   Oemar: “In Allah’s naam, het was niet belangrijk, totdat ik zag dat Allah het hart van Aboe Bakr voor de strijd had geopend , en toen wist ik zeker dat het besluit om te vechten op waarheid berustte” (Boechari, Volume 9, Boek 92, Nummer 388)

In deze passage is zakaat “het verplichte recht om van de rijkdom” van de Arabische stammen “te nemen”. Het is vreemd dat “liefdadigheid” een verplichting is geworden. Daarbij komt dat Aboe Bakr hen fanatiek bestrijdt om hen het laatste beetje rijkdom af te nemen. Zelfs als ze een “stukje touw” achterhouden zal hij hen daarvoor bevechten.

De volgende ondubbelzinnige hadieth dient eigen belang en komt niet over als een verrassing:

Allah’s Apostel zei: “Oorlogsbuit is mij gerechtvaardigd” (Boechari, Volume 4, Boek 53, Nummer 351)

Tenslotte, de twee vertalers van het volgende vers in de koran voegen huidig oorlogsmaterieel toe aan de zevende-eeuwse cavalerie:

8:60 En bereidt u voor tegen hen met al uw macht, met inbegrip van paarden (tanks, vliegtuigen, raketten, artillerie, enz.) om de vijand van Allah en uw vijand tegemoet te gaan, en anderen die u niet kent, maar Allah wel. En wat het u ook kost voor de zaak van Allah, het zal u worden terugbetaald en u zult niet onjuist behandeld worden. ( Hilali en Khan; de toevoeging zijn van hen)

Het volgende vers staat in soera 8, die de strijd van Badr beschrijft, waarin Mohammed en ongeveer 320 djihaadstrijders een verrassende overwinning behalen op een groot Mekkaanse leger van ongeveer 1000 man (in 624 na Christus). De “zaak van Allah” betekent oorlog. De toevoeging “anderen die u niet kent…” slaat niet alleen op de oorlogsbereidheid binnen de directe historische context maar is een vrijbrief voor alle toekomstige veldslagen geworden.

Voor meer informatie over de oorlogsbuit waarop Mohammed nu recht heeft, zie dit uitgebreide gedeelte van de hadieth.

Het heffen van belasting van de overwonnenen

Hoe werd de rijkdom van veroveringen verzameld en wat werd ermee gedaan? Allah maakt dit beleid duidelijk in soera 9:29 dat in de loop der tijden verder ontwikkeld wordt.

Doodt hen dan die niet Allah en het Hiernamaals geloven en die niet voor verboden houden wat Allah en zijn Boodschapper verboden hebben verklaard; en zij die de godsdienst van de Waarheid niet als godsdienst nemen, van hen aan wie de Schrift is gegeven, totdat zij het beschermgeld ( Djizjah) betalen, naar vermogen, terwijl zij onderdanig zijn. (Siregar)

Dit vers dat de strijd tegen christenen en joden beveelt (“de Schrift”is de bijbel) gaat helemaal over theologie en geloof. Het zegt niets expliciets over een werkelijk en fysiek kwaad dat de islam is aangedaan. Mohammed voerde zijn kruistocht naar Taboek tegen het einde van het jaar 630 tegen de Byzantijnse christenen. Hij had een gerucht gehoord dat een groot leger werd gemobiliseerd om Arabië binnen te vallen, maar het gerucht was onjuist, en dus keerden zijn 30.000 djihaadstrijders naar huis terug, echter niet alvorens een djizja-belasting aan de noordelijke christelijke en joodse stammen was opgelegd. Zij konden kiezen uit drie opties: (1) strijden en sterven; (2) zich te bekeren; (3) of zich over te geven en een tweede-klas-burger-belasting, djizja, te betalen voor het “voorrecht” onder de islam te mogen leven.

In de volgende hadieth, ontvangt Aboe Bakr de djizjabelasting uit Bahrein, waar Mohammed een moslimsgouverneur had benoemd. Aboe Bakr kondigt aan dat alle schulden met dit onlangs verzamelde geld betaald zouden worden. De schrijver van dit hadieth, die recht had op terugbetaling van een uitstaande schuld, ontvangt uiteindelijk 1500 goudstukken, een reusachtig bedrag voor het zevende-eeuwse Arabië.

Verteld door Djabir bin ‘Abdoellah:

Allah’s Apostel zei eens tot mij: “Als de opbrengst van Bahrein kwam, zou ik u zo en zoveel geven.” Toen Allah’s Apostel gestorven was, kwam de opbrengst van Bahrein en Aboe Bakr kondigde aan: “Laat degene die iets beloofd was door Allah’s Apostel tot mij komen.” Dus ging ik naar Aboe Bakr en zei: “Allah’s Apostel zei tot mij: “Als de opbrengst van Bahrein kwam, zou ik zo en zoveel geven.” Hierop zei Aboe Bakr tegen mij: “Schep (geld) met beide handen.” Ik schepte het geld op met beide handen en Aboe Bakr vroeg mij het te tellen. Ik telde het en het was vijfhonderd (goudstukken). Het totale bedrag dat hij me gaf was 1500 (goudstukken).

Maar het meest onthullende gedeelte van deze lange hadieth laat zien dat Mohammed het geld uitspreidde in de moskee in Medina. De hadieth gaat verder:

Anas verhaalde: Het geld van Bahrein werd gebracht naar de Profeet. Hij zei: “Spreidt het uit in de moskee”. Het was het grootste bedrag dat ooit naar de Apostel van Allah werd gebracht. Ondertussen kwam Al-‘ Abbas tot hem en zei: “O apostel van Allah! Geef mij, want ik betaalde losgeld voor mijzelf en Aqil”. De Profeet zei (tegen hem): “Neem het.” Hij schepte het geld met beide handen op en deponeerde het in zijn overjas en probeerde tevergeefs op te staan en deed een beroep op de Profeet: “Wilt u iemand opdracht geven om mij te helpen het te dragen?” De Profeet zei: “Nee.” Toen zei Al-‘ Abbas: “Wilt u mij zelf dan helpen het te dragen ” “De Profeet zei: “Nee.” Toen wierp Al-‘ Abbas een gedeelte van het geld weg, maar ook toen kon hij niet het optillen, en dus verzocht hij de Profeet opnieuw: “Wilt u iemand opdracht geven om mij te helpen het te dragen?” De Profeet zei: “Nee.” Toen zei Al-‘ Abbas: “Wilt u mij zelf dan helpen het te dragen ” “De Profeet zei: “Nee.” Dus wierp Al-‘Abbaas een gedeelte van het geld weg en tilde het op zijn schouder en ging weg. Profeet bleef naar hem kijken, verbaast over zijn geldzucht, tot hij uit het gezicht verdween. De Apostel van Allah stond niet van op van daar voordat er niet één dirham van dat geld overbleef. (Boechari, Volume 4, Boek 53, Nummer 390; zie overeenkomstige ahadieth hier en hier)

De laatste regel, “Mohammed ging niet weg…” impliceert dat hij dichtbij het geld stond en het telde. Dit pleit niet voor de profeet. Waarom veroverde hij überhaupt stammen en legde hen belasting op, als zij hem geen kwaad hadden berokkend?

Wanneer een land door moslimslegers is veroverd, worden christenen en joden vervolgens dhimmies, tweederangs burgers. Deze hadieth vereist dat zij de djizjabelasting moeten betalen.

Djoewairiya bin Qoedama At-Tamimi verhaalt het volgende:

Wij zeiden tegen ‘Oemar bin Al-Chattaab, Leider van de gelovigen! Geef ons raad”. Hij zei, “Ik zal u raad geven om de overeenkomst van Allah (gemaakt met de dhimmis) te vervullen aangezien het de overeenkomst is van uw Profeet en de bron (de belastingen van de dhimmis.) van het levensonderhoud van hen die afhankelijk van u zijn” (Boechari, Volume 4, Boek 53, Nummer 388)

Het doel van deze djizjabelasting op dhimmies is nu duidelijk: destijds, in Arabië was het de “bron van het levensonderhoud van hen die van u afhankelijk zijn.” Wij moeten deze hadieth niet te letterlijk nemen. Het geld kan indirect naar Arabische afhankelijken gaan. Maar dit hadieth laat ook zien dat de belastinginkomsten ten goede komen aan de islam en de moslims — en dat kan letterlijk worden genomen.

Om de laatste twee gedeeltes samen te vatten, dhimmies (gewoonlijk christenen en joden) konden hun godsdienst voortzetten en djizja-belasting betalen. Zij die zich tot de islam bekeren betalen zakaat of verplichte “liefdadigheidbelasting” (polytheïsten worden gedood als zij zich niet tot de islam bekeren.) In ieder geval stroomt het geld terug naar Arabië of naar de lokale moslimsgouverneur. Zoals te verwachten, kreeg Mohammed nooit een openbaring dat deze geldstroom zou opdrogen.

Rijkdom van de Joden afgenomen

Na Mohammeds Hidjra van Mekka naar Medina in 622 na Christus, ontmoet hij welvarende joodse stammen. De vijandschap tussen hem en hen neemt in vier stadia toe. Mohammed verdrijft twee joodse stammen; ten eerste de Qainoeqa-stam (in 624 na Christus), ten tweede de Nadir-stam (in 625 na Christus). Ten derde, slacht hij de Qoeraiza-stam af en maakt hen tot slaven (in 627 na Christus). Ten vierde, verovert hij de stad Chaibar (in 628 na Christus), ten noorden van Medina. De inwoners van Chaibar zijn hoofdzakelijk joden. Hen wordt toegestaan om het “ onlangs-veroverde” land van Mohammed te bewerken en hem de helft van de opbrengst te betalen. Uiteindelijk zal kalief Oemar (die van 634 tot 644 regeerde) hen uit Arabië zetten. Dit stadium is deel van het vierde stadium, overeenkomstig de hadieth die hieronder volgt.

Ten eerste, de Joden van Qainoeqa beheersten de ambachten en de handel in Medina, en de nieuwe moslimimmigranten in deze stad waren vaklieden. Nadat de joden gedurende vijftien dagen in hun vesting belegerd waren, werden zij verdreven, en de moslims namen de ambachten over. “De Qainoeqa -stam had geen land, aangezien zij goudsmeden [en makers van gevechtsuitrustingen] waren. De boodschapper van Allah nam vele wapens en gereedschappen die tot hen behoorden” (Tabari, The Foundation of the Community, vertaling M. V. McDonald en geïnterpreteerd door W. M. Watt ( SUNYP, 1987), volume 7, pag. 87).

Ten tweede, een oude moslimsbron zegt dat Mohammed een moordaanslag vermoedde, toen hij bloedgeld (compensatie voor bloedvergieten) van de Nadir-stam ontving. Mohammed riep zijn volgelingen op om oorlog met hen te voeren, en hen gedurende vijftien dagen in augustus te belegeren in hun bolwerken. Mohammed begint met het vernietigen van hun palmbomen. Hun levensonderhoud wordt vernietigd, zij geven zich over en vertrekken naar het noorden. Mohammed legt eveneens beslag op hun rijkdom.

Soera 59 verklaart waarom Mohammed de Nadir-stam verdreef en hun rijkdom afnam.

59:4 Dat is omdat zij [de joden] Allah en Zijn Boodschapper tegenwerkten. En wie Allah tegenwerkt: voorwaar, Allah is hard in de bestraffing. (Siregar, de toevoeging tussen haakjes is van mij)

Het volgende vers geeft de moslims speciale toestemming om de palmbomen van Nadir te vernietigen, hoewel dit voordien verboden was.

59:5 Wat jullie [moslims\ omhakken van de dadelpalmen of wat jullie op hun wortels laten staan; het gebeurde met de toestemming van Allah. (Siregar, mijn toevoeging tussen haakjes)

Tenslotte, belooft het volgende vers Mohammed de oorlogsbuit van de joden, hoewel hij niet behoefde uit te gaan op een expeditie met paarden of kamelen:

59:6 Wat Allah aan buit (al Fay) van hen (o.a. de Bani Nadhîr [joodse stam]) aan Zijn Boodschapper geeft: jullie hebben daartoe geen paarden en geen lastdieren aangespoord, maar Allah geeft Zijn Boodschapper macht over wie Hij wil ...(Siregar, mijn toevoeging tussen de vierkante haken)

Allah geeft een openbaring en deze komt ten goede aan Mohammed. Hem wordt de oorlogsbuit gegeven van de Nadir-stam in Medina, niet in een ver afgelegen land.

Ten derde, in 627 na Christus slachtte Mohammed de belangrijkste overgebleven stam van de joden in Medina af; de Qoeraiza-stam. Hij onthoofdde de mannen en jongens en maakte de vrouwen en kinderen tot slaven. De volgende hadieth laat zien hoe de rijkdom van de Nadir- en Qoeraiza-stammen werd verdeeld.

Het was de gewoonte van de mensen om een paar dadelpalmbomen aan de profeet te geven (als een gift), totdat hij de Qoeraiza en de Nadir-stam veroverde, waarna hij begon hen met gelijke munt terug te betalen. (Boechari, Volume 4, Boek 53, Nummer 357; mijn toevoeging tussen haakjes; zie hier een parallelle hadieth)

Meer specifiek, de oorlogsbuit van het Qoeraiza-joden —roerend, onroerend, of menselijk — zo zegt biograaf Ibn Ishaq († 767), werd als volgt onder de moslims verdeeld:

Daarna verdeelde de apostel het bezit, de vrouwen, en de kinderen. . . onder de moslims, en hij maakte op die dag de porties per paard en per man bekend, en nam voor zichzelf een vijfde deel. Een ruiter te paard kreeg drie porties, twee voor het paard en één voor de ruiter. Een man zonder een paard kreeg één portie (Life of Muhammad, vertaling. A. Guillaume, Oxford UP, 1955, pag. 466).

Dit gedeelte in soera 33 viert de inbeslagneming.

33:26 En Hij zond degenen die hen (de bondgenoten) steunden van de Lieden van de Schrift van hun forten naar beneden. En Hij wierp angst in hun harten. Jullie doodden een groep (mannen) en jullie namen een groep (vrouwen en kinderen) gevangen. 27. En Hij deed jullie hun land en hun huizen en hun bezittingen erven en een land dat jullie nog niet betreden hebben. En Allah is Almachtig over alle zaken. (Siregar)

Vers 27 zegt dat Allah de rijkdom van de joden aan Mohammed gaf, nadat de godheid verschrikking in hun harten bracht en Mohammed toestond om hen (de mannen) te doden en hen (vrouwen en kinderen) tot slaven te maken.

Ten vierde, in 628 na Christus verovert Mohammed de stad Chaibar (of Chaibar), waarin hoofdzakelijk joden woonden. De volgende hadieth zegt dat de joden in hun stad mochten blijven, op voorwaarde dat zij het werk doen en de helft van hun opbrengsten aan Mohammed betalen. Het land behoorde aan hem.

Oemar verdreef de joden en de christenen uit Hidjaaz. Toen de Apostel van Allah Chaibar had veroverd, wilde hij de joden verdrijven omdat het land nu in het bezit van Allah was, en zijn Apostel, en de moslims. Allah's Apostel was van plan de joden te verdrijven maar zij verzochten hem, hen daar te laten onder de voorwaarde dat zij het werk zouden doen en de helft van de opbrengst mochten houden. Allah’s Apostel zei tegen hen, “Wij zullen u hier op deze voorwaarde laten, zolang als wij dit willen”. Dus zij, (de joden) bleven er wonen totdat ‘Oemar hen dwong naar Taima en Ariha te gaan. (Boechari, Volume 3, Boek 39, Nummer 531)

De profeet der mensen liet ook toe dat de schatbewaarder van Chaibar werd gemarteld om informatie uit hem te krijgen waar het geld verborgen was. Ibn Ishaq schrijft:

Kinana b. al-Rabi, die de schatbewaarder van B. al-Nadir was, werd naar de apostel [Mohammed] gebracht, die hem erover ondervroeg. Hij ontkende dat hij wist waar het was. (mijn toevoeging)

Toen ontving Mohammed meer informatie over de schat:

Een jood kwam naar de apostel toe en zei dat hij Kinana elke ochtend vroeg naar een bepaalde ruïne had zien gaan. Toen zei de apostel tegen Kinana: “Weet u dat, als wij de schat vinden, ik u zal doden?” Hij zei Ja. De apostel gaf order de ruïne af te graven en een gedeelte van de schat werd gevonden.

Toen liet Mohammed de volgende marteling toe:

Toen hij [Mohammed] hem ondervroeg over de rest, weigerde hij om het te vertellen, en dus gaf de apostel de order. . . “Martel hem totdat hij het u vertelt”. Dus [de martelaar] wilde een vuur starten met een vuursteen en een stuk ijzer op zijn borst tot hij bijna dood was (mijn toevoegingen).

Zie ook de volgende drie ahadieth van Boechari over Mohammed die de joden bedreigt met inbeslagneming van hun land en eigendommen: hier; hier; en hier. Dit artikel bespreekt de relaties van Mohammed met de Joden in het algemeen.

Het verkrijgen van status door de djihaad

De volgende passages laten zien dat iedereen die zijn geld aan de djihaad geeft of zijn leven geeft als een soldaat, van Allah een hoge status op aarde en in de hemel ontvangt.

Soera 4 werd geopenbaard over een periode van drie jaar (gedurende 625-627 na Christus) in het midden van Mohammeds carrière. Hij is nog niet helemaal zo verzekerd al hij zijn zal wanneer hij Mekka verovert in 630 na Christus. Tot nu toe moet hij djihaadstrijders aanwerven voor zijn overvallen, conflicten, en oorlogen. Eén van de manieren hen daartoe te bewegen is om aardse en hemelse beloningen in het vooruitzicht te stellen.

4:74 Laat hem vechten op de Weg van Allah, die het wereldse leven ruilt voor het Hiernamaals. En wie strijdt op de Weg van Allah, of hij gedood wordt of overwint: Wij zullen hem daarna een geweldige beloning geven. (Siregar)

Vanuit Mohammeds standpunt is dit vers een “ win-win” logica. Als een djihaadstrijder vechtend sterft, ontvangt hij als beloning het islamitische paradijs. Als hij wint en leeft, dan krijgt hij oorlogsbuit. Als hij wordt verslagen maar ontsnapt aan de dood, dan krijgt hij een volgende kans om te strijden.

De volgende twee verzen in soera 4 laten zien dat Allah tenminste een tweedelig systeem voor zijn moslimsgemeenschap (oemmah) heeft gecreëerd: (1) Zij die “strijden met hun eigendommen en zielen”; (2) Zij die thuis zitten. De gehandicapten bevinden zich in een afzonderlijke categorie.

4:95-96 Niet gelijk zijn de (thuis-) zittenden van de gelovigen, behalve gebrekkigen, aan degenen die strijden op de Weg van Allah met hun eigendommen en hun zielen. Allah heeft de strijders met hun eigendommen en zielen een rang bevoorrecht boven de (thuis-) zitters. Aan allen heeft Allah het goede beloofd. En Allah heeft de strijders boven de (thuis-) zitters bevoorrecht met een geweldige beloning. 46 Met rangen van Hem en vergeving en Barmhartigheid. (Siregar)

Tegen het eind van Mohammeds leven versterkt hij dit tweekasten systeem: zie soera 9:38 - 39, 41, 44, 86, 87.

Tot slotte, in soera 4:74, wordt aan de djihaadstrijders een aanbod gedaan: Allah koopt hun leven in ruil voor het islamitisch paradijs. Soera 9 is de laatste soera dat in zijn geheel wordt geopenbaard.

9:111 Voorwaar, Allah heeft van de gelovigen hun levens en bezittingen gekocht omdat er voor hen het Paradijs is. Zij strijden op de Weg van Allah, zodat zij doden en gedood worden, als een belofte waar Hij Zich aan heeft verbonden, een Waarheid (die staat vermeld) in de Taurât, en de Indjil en de Koran…. Verheugt jullie daarom over jullie koop die jullie met Hem hebben gesloten. (Siregar)

Allah en Mohammed hebben het volledig bij het verkeerde eind als het gaat over de bijbelse opdracht om bloedige oorlogen te voeren met de hemel als beloning. Allereerst gaf Mozes opdracht tot oorlogen die tijdspecifiek (3400 jaar geleden), plaatsspecifiek (het heilig land), en doelspecifiek (goddelijk oordeel) waren. Noch Mozes noch Jozua noch de rechters beloofden automatisch de hemel voor het sterven in een oorlog. Ten tweede, het is onherroepelijk waar dat Jezus zijn kerk nooit heeft opgedragen oorlog te voeren, afgezien van een geestelijke oorlog tegen de duistere machten. Zijn “martelaarsschap” aan het kruis verzekert zijn volgelingen de hemel, niet hun eigen martelaarsschap in een heilige oorlog.

De volgende hadieth belooft eeuwig plezier als beloning voor het sterven in een heilige oorlog, op voorwaarde dat een djihaadstrijder het juiste motief heeft. Welke motief?

Allah’s Apostel zei: “Allah garandeert hem die voor Zijn Zaak streeft en wiens motivatie is de djihaad voor Zijn Zaak en het geloof in Zijn Woord, dat Hij hem in het paradijs als martelaar zal toelaten of hem terug zal brengen naar zijn woonplaats vanwaar hij gekomen is, met zijn beloning en oorlogsbuit”. (Boechari, Volume 4, Boek 53, Nummer 352; zie hier een parallel; scroll ook neer naar nr. 555).

Het motief is niets anders dan de djihaad en het geloof in het woord van Allah. Om het nogmaals te zeggen, als de djihaadstrijder sterft, gaat hij naar de hemel. Als hij blijft leven, ontvangt hij oorlogsbuit. Als hij wordt verslagen maar aan de dood ontsnapt, dan krijgt hij een volgende kans om te strijden. Is het een wonder dat zo vele jonge mannen zich aanmeldden voor de veroveringsoorlogen tijdens Mohammeds leven en daarna?

Voor meer informatie over het doodsaanbod in de koran en hoe het van de oude en nieuwe testamenten verschilt, zie dit artikel.

Het kopen van Allah’s vergiffenis

De islam kent geen volledig ontwikkelde leer van verzoening. Deze doctrine betekent “een zijn” met God die onze zonden vergeeft. Vanwege deze onhelderheid, betaalt een moslim soms geld of geeft andere zaken aan de armen om vergeving van Allah te verdienen.

 Soera 2 wordt beschouwd als geopenbaard na Mohammed’s hidjra of vlucht van Mekka naar Medina in 622 na Christus. Als een moslim aan de armen geeft, zal het zijn zonden verzoenen.

2:271 Als jullie de liefdadigheid [sadaqah] openlijk geven, dan is dat best, en als jullie haar heimelijk aan de armen geven is dat beter voor jullie en het wist jullie zonden uit. (Siregar)

Dus een bemiddelde moslim kan aalmoezen (sadaqah) geven om voor zijn zonden te betalen, als hij dit aan niemand bekend maakt.

Delen van Soera 5 prepareren de moslims voor de bedevaart. Mohammed was op weg naar Mekka toen de mekkanen hem buiten hun stad tot stilstand brachten. Hij sluit een vredesverdrag met hen (in 628 na Christus), dat hij spoedig daarna verbreekt. Het volgende vers zegt dat moslims niet in de heilige gebieden mogen jagen, of wanneer zij een pelgrimskleed dragen.

5:95 O jullie die geloven! Doodt geen wild indien jullie in de gewijde staat zijn. En wie van jullie het opzettelijk doodt: dan is de vergelding … Of, als Kaffârah (boetedoening), het voeden van de armen (Siregar)

Geven aan de armen is positief. Maar het altijd riskant voor iedere gelovige om voor je zonden te betalen. Hoeveel is genoeg? Het doet Allah voorkomen alsof hij kan worden gekocht of omgekocht. In bijbels christendom, koopt Jezus zelf de redding van zijn volgelingen met zijn dood op het kruis. Hun verzoening hangt niet van henzelf af, en zeker niet van materiële rijkdom of het gebrek daaraan. Voor christenen die de bijbel kennen, is het kopen van Gods vergiffenis met geld verkeerd en het voelt onrein aan. Het beledigt Christus’ kruisiging—die werkelijk plaatsvond—en het doet het vergieten van zijn bloed teniet.

Het kopen van bekeerlingen

Soera 8:1 en 41 gaan over Mohammeds overwinning bij de slag van Badr (624 na Christus), waarbij hij een reusachtig bedrag veroverde als oorlogsbuit op een grote Mekkaanse karavaan. Sommigen klagen over zijn verdeling van het geld. Hij vertelt hen wie de baas is. Hij mag twintig procent houden, en tachtig procent onder zijn djihaadstrijders verdelen, zoals dat hem uitkomt:

8:1 Zij vragen jou (O Moehammad) over de oorlogsbuit, zeg: “De oorlogsbuit behoort aan Allah en de Boodschapper toe. Vreest dan Allah en sticht vrede onder jullie. En gehoorzaamt Allah en Zijn Boodschapper, als jullie gelovigen zijn.” (Siregar)

8:41 En weet dat, wat jullie ook aan oorlogsbuit ( Ghanîmah) hebben verkregen; één vijfde deel is voor Allah en voor de Boodschapper en voor de verwanten (van de Boodschapper), en de wezen, en de armen en de reiziger (zonder proviand), als jullie in Allah geloven en in wat Wij aan Onze dienaar hebben neergezonden… (Siregar)

Het is waar dat Mohammed een gedeelte van zijn twintig procent onder de armen en behoeftigen verdeelde—per slot van rekening probeert hij een gemeenschap van moslims bij elkaar te houden. Maar soms geeft hij de veroverde schatten - waarschijnlijk de tachtig procent -  aan de niet-zo-armen-en-behoeftigen, om “mensen te winnen zodat zij moslims mogen worden”. . . (Ibn Ishaq, pag. 596).

Een betrouwbare hadieth onderschrijft Ibn Ishaq’s verhaal (of traditie) volledig:

… Toen de boodschapper van Allah... Hoenain veroverde, verdeelde hij de buit, en hij gaf aan degenen wiens harten hij wilde winnen (Moeslim, Boek 5, Nummer 2313)

Dat wil zeggen, na de slag van Hoenain, die plaatsvond kort nadat hij Mekka veroverde (in het begin van 630 na Christus), gebruikt hij de “goede dingen van het leven” (Ibn Ishaq) om de harten voor de islam te openen, niet om de armen en de behoeftigen te winnen, maar de elite, of om hen binnen de islam te houden.

De profeet zei: “Ik geef aan de Qoeraisj-stam [grote stam in en rond Mekka] om hen van de islam te overtuigen, want zij leven op de rand van onwetendheid (d.w.z. zij hebben onlangs de islam omhelst en het is nog steeds niet sterk in hun harten”) (Boechari, Volume 4, Boek 53, Nummer 374)

De volgende hadieth gaat over het beleid om harten te winnen van leiders en notabelen met geld:

Toen Ali in Jemen was, zond hij wat ruw goud naar de Profeet. De Profeet verdeelde het [onder de leiders van bepaalde stammen]. . . Toen werden de Qoeraisj en Ansaar [inwoners van Medina die Mohammed na zijn hidjra hielpen] boos en zeiden: “Hij geeft aan de leiders van Nadjd en niet aan ons!” De profeet zei: “Ik wilde alleen maar hun harten winnen en samenbrengen (hen aan de islam te binden)” (Boechari, Volume 9, Boek 93, Nummer 527, mijn toevoeging).

Aalmoezen zijn voor de armen en de behoeftigen, en voor hen die tewerkgesteld zijn om (de fondsen) te beheren; voor hen wiens harten (onlangs) zijn gewonnen (voor de waarheid); voor de onderdrukten en schulden hebben; voor de zaak van God; en voor hen die onderweg zijn: (zo is het) verordend door God, en God is vol kennis en wijsheid. ( Yusuf Ali, zijn toevoegingen)

Ibn Kathir, een klassieke commentator, verklaart in zijn analyse van soera 9:60 dat Mohammed geld op deze wijze gebruikte. Samuel Zwemer’s geeft een overzicht van dit beleid in zijn Het gebruik van aalmoezen om bekeerlingen te winnen.

Jezus

Het onderwerp van geld loopt als door het hele nieuwe testament. Maar aangezien we niet zelfs enkele passages daarvan kunnen analyseren, zullen we in plaats daarvan, drie hoofdthema’s onderzoeken die de toon zetten voor onze interpretaties over geld in het nieuwe testament.

Satans grote aanbod

Satan biedt Jezus de gehele wereld aan bij het begin van zijn bediening. Maar hij wees deze duivelse gift af.

4:1 Vervuld van de heilige Geest trok Jezus weg van de Jordaan, en geleid door de Geest zwierf hij veertig dagen rond in de woestijn, 2 waar hij door de duivel op de proef werd gesteld .. . . 5 Toen bracht de duivel hem naar een hooggelegen plaats en liet hem in een en hetzelfde ogenblik alle koninkrijken van de wereld zien. 6 De duivel zei tegen hem: ‘Ik geef u de macht over dat alles en ook de roem die ermee gepaard gaat, want ik kan daarover beschikken en ik geef het aan wie ik wil; 7 als u in aanbidding voor mij neervalt, zal dat allemaal van u zijn.’ 8 Maar Jezus antwoordde: ‘Er staat geschreven: “Aanbid de Heer, uw God, vereer alleen hem.” (Lucas 4:1 - 2, 5-8; verg. Deuteronomium 6:13)

In de goddelijke samenwerking tussen Jezus en de heilige Geest, stond God Satan toe om hem naar een hoge plaats te leiden en hem alle koninkrijken van de wereld te tonen - hun glorie en politiek gezag ( exousia in het Grieks betekent politiek gezag; verg. Lucas 4:6 en 12:11, 20:20, 23:7). Naast politiek gezag, sluit koninkrijk per definitie in materiële middelen, gesteund door een sterke militaire macht. Jezus verheft zijn en onze visie tot een geestelijke transformatie van de wereld, ziel voor ziel, zonder mensen te doden en van hun geld te beroven. Vervolgens gingen zijn discipelen, naar zijn voorbeeld, naar het noorden, zuiden, oosten en westen, om de wereld te transformeren door slechts een eenvoudige boodschap te prediken, ondersteund door hun krachtige en opgestane Heer, de zoon van God.

De ontkenning van Satans weg impliceert dat Gods nieuwe weg geen mensen onderdrukt of berooft of tot slaven maakt.

Twee koninkrijken

Jezus predikte tijdens zijn bediening voortdurend dat het koninkrijk van God nabij was. Dit betekent geen aards koninkrijk. Zoals gezien in het grote aanbod van satan, komen de koninkrijken van de wereld op één of andere manier onder het gezag van satan, dus moeten wij niet hechten aan wereldse systemen, die gedoemd zijn te verdwijnen. De realiteit van dit tweevoudige koninkrijk wordt ons duidelijk gemaakt tijdens Jezus’ laatste week op aarde.

Jezus maakte zijn triomfantelijke ingang in Jeruzalem (Lucas 19:18-44). Hij had zijn eigen dood voorspeld — hij was tenslotte gezonden om te sterven (Lucas 9:22, 43-45; 12:50; 13:32-33; 18:31-34). Daarna neemt de vijandigheid van de Joodse leiders tegen hem toe. Het is binnen deze context dat de wetgeleerden en de belangrijkste priesters hem nauwkeurig in de gaten houden om hem te vangen in het begaan van verraad tegen Rome of in het verbreken van de wet, zodat ze hem konden arresteren en overdragen aan de “macht en het gezag van de gouverneur” (Lucas 20:20).

Sommige leiders vragen hem of het overeenkomstig de wet is om belasting aan Caesar te betalen. Blijkbaar zagen zij hem als politieke revolutionair die tegen de Romeinse bezetting was. Zou hij eens zijn met de belastingheffing van zijn medejoden aan die onreine heidenen? Zij wisten echter niet dat hij een koning was, en dat zijn koninkrijk niet van deze wereld was (Johannes 18:36-37). Hij antwoordde met de beroemde woorden die dikwijls worden geciteerd, hoewel bij velen de nauwkeurige verwijzing en de context onbekend is.

Jezus spreekt in deze passage eerst:

24 ‘Laat mij eens een denarie zien. Van wie zijn de afbeelding en het opschrift op deze munt?’ ‘Van de keizer,’ antwoordden ze. 25 Daarop zei hij tegen hen: ‘Geef wat van de keizer is aan de keizer, en geef aan God wat God toebehoort.’ 26 Ze slaagden er dus niet in om hem ten overstaan van het volk te betrappen op een onwettige uitspraak, en omdat ze geen raad wisten met zijn antwoord, deden ze er het zwijgen toe. (Lucas 20:24-26; zie Matteüs 22:15-22; Marcus 12:13-17).

Met deze woorden — en met veel andere woorden en daden— maakt Jezus onderscheid tussen wereldlijke overheden van het koninkrijk van God. Er is het koninkrijk van Caesar enerzijds en het koninkrijk van God anderzijds. Wanneer Jezus een tweede keer terugkomt, zal hij alle materiële en politieke rekeningen vereffenen, en zal een”politieke en militaire” Messias en Rechter zijn. Eén woord zal de vijanden van God elimineren en alle koningen en autoriteiten onderwerpen. In de tijd daartussen geeft Jezus, in deze verzen, zijn kerk vrijheid van politieke verwikkelingen. De kerk is het zout en het licht geworden om de maatschappij te beïnvloeden en gerechtigheid te prediken aan de overheden.

De geschiedenis toont echter aan dat wanneer de kerk zélf een overheid wordt, die alle aspecten van de maatschappij en het leven van de burgers controleert, deze zal falen omdat heiligheid niet van buitenaf kan worden opgelegd. Het is zeker waar dat wetten worden gemaakt om de orde te handhaven en te waarschuwen tegen en het voorkomen van illegale activiteiten. Wrede straffen echter, zoals de doodstraf voor overspel en afvalligheid (om slechts twee voorbeelden te noemen), zijn vandaag de dag niet meer op hun plaats, lang nadat Jezus een nieuw tijdperk van redding inleidde om zondaars te vergeven en te herstellen. In hun ijver controleren godsdienstige leiders vaak excessief. Burgers dienen een grote mate van vrijheid te hebben, zelfs als er soms misbruik van gemaakt wordt. Als we geen evenwicht tussen controle en vrijheid kunnen creëren, dan is het beter een fout te maken ten gunste van vrijheid - dat is de les uit de geschiedenis.

Het is mijn persoonlijke overtuiging dat Jezus, die leefde in een godsdienstige samenleving, in een soort theocratie (onder Romeinse bezetting), deze behoefte aan vrijheid van geweten voorzag; de behoefte om vrij te zijn van excessieve godsdienstige regels, zoals hoever men mag op de reizen op de sabbat (één mijl? twee?). Hij ging ons voor in vrijheid met zijn eenvoudige boodschap. Hij zei: “Als iemand mij volgt ....” Dat woordje “als” geeft mensen een keus. Als zij ervoor kiezen hem niet te volgen, dan zijn zij daar vrij in. Zij worden niet onder druk gezet; hen wordt geen schade berokkend. Zij zijn in Gods handen.

Deze vrijheid staat lijnrecht tegenover Mohammeds beleid van onderdrukking. Hij voert wrede wetten en strikte praktijken in. Niemand mag hem of de islam bekritiseren of er afstand van doen. Zij zullen ter dood gebracht worden. Hij biedt hen geen vrijheid van geweten of godsdienst aan. Dit is godsdienstige slavernij.

Het helpen van de armen

Door de hele geschiedenis van de kerk heen, vooral tijdens de eerste generaties christenen, hebben de leerlingen van Jezus zijn voorbeeld gevolgd door de armen te helpen (helaas slaagden zij daar niet altijd in). De kerk heeft nooit door verovering of door één andere fysieke kracht een “vereiste liefdadigheidsbelasting” aan de mensen opgelegd.

Jezus leidde de weg in het helpen van de armen. In de volgende passage voedt hij op wonderbaarlijke wijze vijfduizend mensen.

Lucas 9:14 …Jezus zei tegen zijn leerlingen: ‘Zeg dat ze in groepen van ongeveer vijftig bij elkaar moeten gaan zitten.’ 15 Ze deden wat Jezus hun opdroeg en lieten iedereen in groepen bij elkaar zitten. 16 Jezus nam de vijf broden en de twee vissen, keek omhoog naar de hemel en sprak er het zegengebed over uit. Daarna brak hij het brood en gaf het met de vissen aan zijn leerlingen om aan de menigte uit te delen. 17 De mensen aten en allen werden verzadigd; de stukken brood die overbleven werden opgehaald, twaalf manden vol. (Lucas 9:14-17; verg. Matteüs 14:13-21; Marcus 6:32-44; Johannes 6:5-13, 9:13-17).

De vroege kerk volgt Christus’ voorbeeld. In Handelingen 6:1-7 ontstaat een controversie in de kerk van Jeruzalem. De Griekse joden klaagden tegen de Hebreeuwse joden omdat geen voedsel werd uitgedeeld aan de Griekse weduwen. De apostelen vroegen aan de mensen om zeven diakenen te kiezen om toezicht te houden op deze verantwoordelijkheid. Het probleem was opgelost. Er werd in de behoefte van de armen voorzien. Vervolgens, in Korintiërs 2: 8-9, herinnert Paulus de christenen in die stad eraan om hun beloofde inzameling te houden voor de noodlijdende gelovigen in Jeruzalem. De Korintiërs bewogen ook de Macedonische christenen om te geven. Ons laatste bijvoorbeeld, Galaten 2:1-10, zegt dat de apostelen in Jeruzalem, met name Petrus, Jacobus, en Johannes, Paulus verwelkomen en bekrachtigen zijn bediening aan de heidenen. Zij vragen hem maar om één belangrijke zaak: “Onze enige verplichting was dat we de armen ondersteunden, en dat is ook precies waarvoor ik mij heb ingezet. (vers 10).

Het nieuwe testament geeft het hart vrijheid. Het was tenslotte Jezus, die zei: ‘Wanneer u bij mijn woord blijft, bent u werkelijk mijn leerlingen. U zult de waarheid kennen, en de waarheid zal u bevrijden.’ (Johannes 8:31-32). Zijn leer geeft vrijheid. Hij zei ook: “… Om niet hebben jullie ontvangen, om niet moeten jullie geven!” (Matteüs 10:8). Als mensen aan de armen en andere liefdadigheden geven, zijn zij gezegend. Als zij dat niet doen, dan zijn zij daar vrij in. Maar in hun gierigheid dienen zij niet te worden aangevallen door een leger en worden gedwongen armenbelasting te betalen, en zij moeten niet worden bespioneerd en onder druk worden gezet door de godsdienstige politie.

Om dit driedelige hoofdthema samen te vatten, van dit vérstrekkende evangelie over vrijwilligheid komt het principe dat ook op overheden kan worden toegepast. Bij het helpen van de armen zijn mensen vrij om van gedachte te verschillen; zij zijn vrij om te stemmen en een wet in te voeren om daarvoor belasting te heffen, en hoeveel belasting. Dat moet niet van openbaringen van een theocraat afhangen die overal vrije mensen dwingt om zijn specifieke regels te volgen die op de één of andere manier materieel aan hem en zijn opvolgers ten goede komen.

Dit [Engelstalige] artikel verklaart de bijbelse basis van deze Godgegeven vrijheid (zie ook het “nieuwe testament”)

Conclusie

Hoewel het is waar dat sadaqah in de islam een vrijwillige gift impliceert, is de rode draad in Mohammeds leven, de koran en de betrouwbare hadieth dat hij veel verder gaat dan het vragen van vrijwillige aalmoezen en tot dwang en bloedige oorlogen overgaat. In tegenstelling daarmee, zijn de richtlijnen van Jezus en het thema van het nieuwe testament om vrijwillig te geven, zonder druk, zonder onrechtvaardigheid, en zonder bloedvergieten.

In het volgende vers waarschuwen Allah en Mohammed de moslims niet aan materiële dingen te hechten of te worden verwikkeld in “hartstocht voor materiele zaken”.

3:14 Voor de mensen is liefde voor begeerlijke zaken als vrouwen aantrekkelijk gemaakt, ( even-als de liefde voor ) zonen, omvangrijke gouden en zilveren bezittingen, gemerkte paarden en kudden dieren en akkers. Dat is de genieting van het wereldse leven. En Allah, bij Hem is de beste terugkeer. (Siregar)

Dit vers leert wijsheid, maar Mohammed volgde het niet. Hij is het die vrouwen begeerde en met velen huwde — een voorrecht dat alleen hem toekwam (soera 33:50); hij is die zegt dat djihaadstrijders gevangenen vrouwen mogen verkrachten, dat moslimmannen seks kunnen hebben met slavinnen; hij is het die slavenhandel dreef, een zeer winstgevende zaak; hij is het die enorme kudden vee bezat; hij is het die zei dat zonden met geld afgekocht kunnen worden; hij is het die bekeerlingen omkocht; hij en zijn opvolgers zijn degenen die vreedzame mensen overvielen die de islam op geen enkel manier schade berokkenden; hij is het die de rijkdom van de zevende-eeuwse joden stal; hij is het die uit het pasverzamelde belastingsgeld in zijn moskee uitspreidde en telde, tellend het meeste dat hij ooit had ontvangen. De god van het Arabische schiereiland was met hem (niet dezelfde God die met Jezus en zijn kerk was). Mohammed is het die zijn djihaadstrijders de hemel beloofde als zij stierven, en oorlogsbuit als zij overleefden. Als iemand “liefde voor begeerlijke zaken” had, dan was het de profeet van de islam. Deze glibberige weg bepaalt de genetische code van de islam.

Jezus aan de andere kant, was niet verstrikt in de dingen van deze wereld. Hij zegt dat Gods koninkrijk en de aardse koninkrijken twee verschillende koninkrijken zijn. Hij richtte geen leger op om mensen aan te vallen, ondanks het feit dat hij zei dat hij twaalf legioenen engelen tot zijn beschikking stonden, implicerend dat hij het Romeinse keizerrijk kon vernietigen (Matteüs 27:53). Hij zei dat zijn koninkrijk niet van deze wereld is; anders zouden zijn aanhangers wel gevochten hebben om zijn arrestatie te voorkomen (Johannes 18:36). Hij verzette zich tegen satans aanbod om de gehele wereld te bezitten. Hij strooide geen veroverd geld uit in een synagoge om het te tellen, en om het aan zijn apostelen te geven. Feit is dat hij Judas (de toekomstige verrader) de penningmeester liet zijn (Johannes 13:29), en Judas “hielp zichzelf” aan het geld (Johannes 12:6) — Jezus stond boven dergelijke onbelangrijke dingen en bezorgdheden. Hij kende het eind van Judas (Johannes 6:60, 70-71). Hij kocht nooit bekeerlingen om. Verder jaagde Jezus nooit vrouwen na m vervolgens een openbaring te beweren dat ze van hem waren. Hij was nooit een slavenhandelaar, hoewel het winstgevend was. Tijdens heel zijn leven was hij nooit op zoek naar materiële dingen verzameld in bloedige oorlogen. Tot slotte, hij betaalde met zijn dood voor onze zonden; wij betalen daar zelf niet voor. Deze goede weg bepaalt de genetische code van het christendom.

De twee visies van Jezus en Mohammed betreffende rijkdom zijn zo verschillend als dag en nacht.

De weg van Jezus Christus, die al bij het begin van zijn verkondiging gevestigd was, volgt vrijheid van wereldse verstrikkingen. Hij wees satans aanbod af om de wereld te beheersen.

Christenen zijn in de wereld, maar niet van de wereld (Johannes 17:14-18). Jezus en zijn apostelen geven vrijheid.

Aan de andere kant veroveren Mohammed en zijn opvolgers de bekende wereld, plunderen rijkdom, en leggen zijn politiek stelsel van een autoritair kalifaat op, gemodelleerd naar het autoritaire handelen van de profeet zelf.

Supplementair materiaal

Christenen volgen niet het oude testament voor wat betreft verzoening. Deze oudere heilige tekst beveelt het offeren van dieren als betaling voor zonden (Leviticus 1-6) en zelfs geldofferanden als compensatie van zonden ten tijde van de oude Hebreeërs (Exodus 30:11 - 16). Het lijkt dat de koran deze twee verouderde voorschriften overneemt, maar dan op een eigenaardige manier. Dit is reden genoeg om het boek van Allah te verwerpen. Voor christenen heeft Jezus Christus voor al onze zonden betaald met zijn eigen bloed aan het kruis, voor eens en altijd. Jezus vervult deze doctrine en vele anderen van het oude testament. Het nieuwe testament vereenvoudigt deze rituelen en voorschriften en vat ze samen in hem aangezien het oude testament bovenal naar hem verwijst.

Jezus Christus maakt ons vrij, maar Mohammed duwt ons terug naar een koraanse (en daarom vervormde) versie van de oude wet van Mozes. Zie De vrijheid van Christus en de wet van Mohammed.

Moslimspolemisten en propagandisten proberen de aandacht van het geweld in de koran en dat van Mohammed af te leiden door te verwijzen naar oorlogen in het oude testament. Het feit dat zij een beroep moeten doen op deze oude oorlogen betekent dat zij het spel a hebben verloren. Mohammed heeft het beslissende nadeel dat hij 600 jaar na Jezus kwam, die ons een betere manier toonde. Moslimmissionarissen realiseren zich niet dat voor ons christenen, Jezus Christus deze heilige tekst heeft vervuld; van ons wordt dus niet vereist dat wij oorlogen voeren die tijdspecifiek ( zo’n 3.000 jaar of langer geleden) en plaatsspecifiek (het heilige land) waren, en beperkt in doel. Dit artikel verklaart de verschillen tussen de beperkte oorlogen van het oude testament en de oorlog van wereldverovering van de islam.